In de symfonieën van Bruckner is het soms even helemaal stil. Alle instrumenten zwijgen, een generale pauze. Mensen die niet van Bruckner houden zeggen wel eens dat dat zijn beste momenten zijn.
Technisch gezien zijn die generale pauzes een manier om ongehoorde overgangen te maken. Van totale verstilling naar donderend geraas. Van de ene toonsoort naar een zo volstrekt andere dat het kippenvel je over de rug loopt. Onmacht om een fatsoenlijk bruggetje tussen de onderdelen te slaan is het zeker niet. Bruckners muziek is gebouwd op contrasten, blokken die als in een koude oorlog tegenover elkaar staan. De allergrootste contrasten zijn alleen mogelijk met een stukje niemandsland ertussen.
Het mooie van die generale pauzes is dat je even op jezelf wordt teruggeworpen. Gedurende één of twee kostbare seconden ligt alles open. Je zou ze bijna gelijk geven, die mensen die Bruckner het liefste niet horen.
Toch zijn die seconden alleen maar zo kostbaar door wat ervoor en erna komt. Dat geldt zelfs voor 4’33”, de beroemde compositie van John Cage uit 1952 die vier minuten en drieëndertig seconden louter stilte voorschrijft. Het stuk is één onafgebroken generale pauze, zou je kunnen zeggen. Maar het bestaat alleen bij de gratie van een pianist die bij aanvang de klep van zijn instrument opent en hem aan het einde weer dichtdoet. Niets waar niets omheen zit is gewoon niets.
Ik houd enorm van die momenten waarop niets gebeurt. Uitvoerig uit het raam kijken terwijl ik aan het werk ben. De scène in de film Umberto D. van Vittorio de Sica waarin de hoofdpersoon, Umberto D. dus, minutenlang koffie zet. Bomenrijen aan de horizon, of liever nog: op de kam van een heuvel. Plotseling houden de bomen op en is er alleen nog lucht. Ik heb veel van zulke foto’s gemaakt. Die lijken nogal op elkaar.
Als je goed nagaat doen een heleboel beeldende kunstenaars hetzelfde als Bruckner. Ze creëren binnen een schilderij of tekening kleine stukjes niets. Tussenruimtes. De blik wordt de leegte ingezogen en voert de geest met zich mee. De Amerikaanse abstract-expressionist Cy Twombly bijvoorbeeld kon er wat van. Tussen zijn zenuwachtige kriebels en krabbels is het soms dood- en doodstil. Armando’s Gefechtsfelder zijn landschappen waar moorden zijn gepleegd. De onbeschilderde stukken doek zijn de rustpunten, de overdenking, de vergetelheid. Zelfs in het brave etsje van Johannes Graadt van Roggen dat ik thuis op het toilet heb hangen, zit zo’n plek. Centraal in beeld staat een molen aan een vaart. Links is een dijkje, rechts liggen de weilanden en wat open water. De horizon is niet meer dan een grijs streepje. Misschien is het de duinrand. Het belooft zoveel ruimte dat je meteen de fiets zou willen pakken.