Een lange, gedekte tafel onder een oude boom. Geluiden van een vrolijk gezelschap. Vanuit een rood houten huis met veranda worden salades, knäckebröd, kaas en zalm aangedragen. Een Zweedse zomerdroom.
Omdat Åsa ons had uitgenodigd en omdat ze trots was op het familiehuis in Tibble, was het prachtig weer op die juli-avond in 1992. De zon speelde door de bladeren en wierp onregelmatige lichtvlekken op het gras. In de verte glinsterde de Dalälven.
Een eindje verderop, bij de rivier, lag het huis waar Hugo Alfvén van 1945 tot zijn dood in 1960 had gewoond. De moeder en de oma van Åsa hadden hem nog meegemaakt. Hoewel hij al jaren niets meer van betekenis had geschreven, mocht de grote componist niet gestoord worden. Als de kinderen uit het dorp te dicht bij het huis gingen zwemmen, kwam mevrouw Alfvén naar buiten en joeg ze weg.
In Nederland kent bijna niemand Hugo Alfvén, maar in Zweden is hij een held. Dat komt vooral door het orkeststuk Midsommarvaka (Midzomerwake). Mooier nog vind ik het ballet Bergakungen (De Bergkoning). Dat heeft niet alleen te maken met de muziek, maar ook met het verhaal.
Het begint met een herder en een herderinnetje. De sfeer is zo idyllisch als op die avond bij Åsa in Tibble. Ze zijn verliefd, maar het herderinnetje heeft een goed hart en sluit ook vriendschap met haar andere aanbidder, de trol Humpe. Als ze wordt ontvoerd door de boze bergkoning, gaan de herdersjongen en Humpe samen op zoek. In een spectaculaire actie met een toverzwaard en veel koperblazers bevrijden ze het herderinnetje. Triomf en uitbundigheid. Maar als de herder en het herderinnetje in elkaars armen in slaap zijn gevallen, begint Humpe te begrijpen dat een ménage à trois niet tot de mogelijkheden behoort. Hij tovert een korte maar hevige winterstorm tevoorschijn en de twee geliefden vinden hun einde onder een dikke laag sneeuw. De slotscène is geen treurlied maar een koud, glashelder en wondermooi ochtendgloren. Sprookjes lopen niet altijd goed af, maar de wereld gaat verder.
Het verhaal over mevrouw Alfvén die Åsa’s moeder en haar vriendinnetjes wegjoeg intrigeerde me, omdat ik dacht dat het Marie Krøyer moest zijn. Marie, geboren Triepcke, een Deense schilderes van Duitse afkomst, trouwde in 1889 met Søren Krøyer, eveneens schilder. Marie was net tweeëntwintig en zo mooi dat tijdgenoten er geen woorden voor konden vinden. Søren was zestien jaar ouder en had al een grote naam in en zelfs buiten Denemarken. De idyllische plaatjes die Søren schilderde van zichzelf en zijn vrouw aan het strand van Skagen bevestigden voor de buitenwereld het beeld van een droomhuwelijk. Het geluk duurde niet lang. Marie raakte na de bruiloft haast geen penseel meer aan en verviel in melancholie. Søren kreeg last van depressies en psychoses. Vanaf de eeuwwisseling verbleef hij met enige regelmaat in een psychiatrische kliniek. Ook in de werkelijkheid lopen sprookjes zelden goed af.
Temidden van die ellende diende Hugo Alfvén zich aan. Hij was al eerder verliefd geworden op de mooie Marie, nota bene op een portret van haar door Krøyer. Als een ware Humpe had hij gewacht in de coulissen. Nu was Marie er klaar voor en de passie vlamde snel op. In 1912, een paar jaar na Krøyers overlijden, trouwden ze en vestigden zich in Zweden.
Eind goed, al goed? Niets daarvan. Alfvén ontpopte zich als een schuinsmarcheerder die van de ene affaire in de andere tuimelde. Tenslotte liet Marie zich van hem scheiden. Haar laatste jaren sleet ze in Stockholm. Alfvén hertrouwde twee keer. Het moeten zijn tweede en zijn derde vrouw, Karin Wessberg en Anna Lund, zijn geweest die in Tibble de rust van de bejaarde meester bewaakten. Anna overleed in 1990 op 99-jarige leeftijd. Dat was twee jaar voordat wij bij Åsa in de tuin zaten.