Toen ik tien was begon ik met pianoles. Mijn lerares was Jannie Spruit. Ze woonde in een Pippi Langkous-achtige villa aan de Burgemeester de Wijslaan in Brummen. Mijn moeder bracht me er iedere vrijdagmiddag heen, een kilometer of zeven vanuit Zutphen. We gingen door een zijdeur naar binnen. Jannie resideerde met haar zeven poezen in de suite. Later kwam er ook nog een hondje bij. De rest van het huis was verhuurd.

Mijn vader had met Jannie op de lagere school gezeten. Als kind kreeg ze tuberculose en verbleef ze enkele jaren in sanatoria in Leysin en Davos. Geboren in 1924 behoorde ze tot de laatste generatie die Thomas Manns Zauberberg van binnenuit gekend heeft. Ik weet het niet zeker, ze was ook een enigszins warrige, impulsieve figuur, maar ik denk dat deze periode haar een schoolachterstand opleverde die ze nooit meer heeft kunnen inhalen.

Na de oorlog ging ze naar het conservatorium in Den Haag. Ze had er les van Theo van der Pas en Léon Orthel. Toen ze klaar was keerde ze terug naar de villa in Brummen. Het was haar erfdeel, een niet geheel onverdeeld genoegen. Je staat er niet zo bij stil, maar toen er dingen begonnen te lekken, bleek het huis driehonderd meter dakgoot te hebben. Dit soort reparaties kon ze helemaal niet betalen.

Mijn ouders trouwden in 1954. Aanvankelijk woonden ze in het ouderlijk huis van mijn vader, ook in Brummen, maar in 1958 kochten ze een nieuwbouwwoning in Zutphen. Als overbrugging huurden ze een paar maanden kamers bij Jannie. Mijn zus werd er geboren.

Toen ik een jaar of vijftien later in een rampzalige groepsles op de Zutphense muziekschool belandde – de leraar was eigenlijk klarinettist en één van de medeleerlingen had zulke dikke en onbehouwen vingers dat ze nooit anders dan twee toetsen tegelijk aansloeg – herinnerde mijn vader zich dat Jannie pianoles gaf. Ze had inmiddels reuma gekregen, een familiekwaal. Haar moeder had het gehad en haar broer ook. Omdat ze snel moe werd, had ze maar een stuk of acht leerlingen per week, maar die kregen dan ook alle aandacht. De drie kwartier waarvoor we betaalden, liepen vaak uit tot één of anderhalf uur.

Jannie – toen nog ‘juffrouw Spruit’ voor mij – was iemand van het fijne werk. In verband met haar kleine handen had ze altijd al weinig van klavierleeuwen als Liszt en Rachmaninoff gespeeld. Door haar ziekte kon ze de zware octavenpassages helemaal niet meer aan. Ze legde zich toe op de vingertechniek van Bach, Scarlatti en vooral Mozart. Ik kon daar op die leeftijd nog niet veel mee. Ik verwarde de lichtheid van Mozart met lichtzinnigheid en speelde liever Chopin. Dat mocht gelukkig ook.

Ik heb van Jannie veel techniek geleerd. Daar heb ik nog dagelijks plezier van. Maar wat mij vooral is bijgebleven is de toewijding en de oneindige liefde waarmee ze met de muziek omging. Als je twee Mozart-zinnetjes te veel aan elkaar plakte, kon ze bijna boos worden – om je vervolgens met engelengeduld duidelijk te maken hoe het wel moest. Tegelijkertijd was ze een groot kind. Als we vierhandige stukken speelden, hadden we pret voor tien.

Een tijdlang hadden we samen een abonnement op de Donald Duck. Het vrolijke weekblad werd bij ons bezorgd. De eerstvolgende les nam ik het voor haar mee. Een week later was het meestal kwijt. Zo niet, dan nam ik het weer mee terug. Ik heb nog steeds een doos met een paar incomplete jaargangen op zolder liggen. Inmiddels heb ik ook haar bladmuziek, die ze aan mij heeft nagelaten.