Toen ik een jaar of zestien, zeventien was, was ik weg van de Duitse barokarchitect Balthasar Neumann.
Neumann was vooral actief in Franken, de noordelijke helft van de deelstaat Beieren. Een deel van zijn kerken en paleizen bezocht ik tijdens logeerpartijen bij mijn familie in Erlangen, in de buurt van Nürnberg. De rest reisde ik in de loop van een paar vakanties af met mijn ouders. Overal maakte ik dia’s.
Als die jongen zoveel over Neumann weet, dacht toen een vriend van mijn vader, kon hij wel eens een lezing met lichtbeelden over hem houden. De vriend van mijn vader was lid van een club van heren op leeftijd: magistraten van de rechtbank in Zutphen, notarissen in ruste, specialisten, lokale captains of industry, een paar oude Achterhoekse jonkheren en baronnen. Eens in de maand kwamen ze bij elkaar voor een dineetje en een stichtelijke voordracht. Die kon gaan over een cultureel onderwerp, maar ook over bedrijfsethiek (ze waren toch met pensioen) of over de toestand in de wereld. Mijn vader maakte geen deel uit van het genootschap, waarschijnlijk was hij niet sjiek genoeg, maar hij kende wel enkele leden. Zijn leven lang bleef hij een soort reservespeler in Zutphens hoogste kringen.
Ik voelde me vereerd en nam de uitnodiging aan.
Wat mij betreft het mooiste gebouw van Balthasar Neumann is de bedevaartkerk van Vierzehnheiligen. De kerk ligt halverwege de beboste hellingen van het Main-dal. Als je vanuit Bamberg nadert, zie je al van verre de twee okergele torens. Dichterbij gekomen valt het een beetje tegen: een vrij vlakke, enigszins massieve gevel en een simpele kruisvorm, niet wat je verwacht bij een bejubelde barokkerk. Maar eenmaal binnen lijkt de ruimte te bewegen. De zuilen en de bogen in het gewelf hebben hun eigen ritme ten opzichte van de zwierig golvende wanden. Het lijkt er haast lichter te zijn dan buiten.
Hoe die Neumann dat voor elkaar had gekregen? Dat zou ik de heren wel eens uitleggen. Ik verzamelde alles wat ik over hem kon vinden en verdiepte me in de bouwkundige, historische en biografische details. Ik produceerde bladzijden vol aantekeningen. Neumanns gebruik van ovalen voerde ik terug op oudere, deels Italiaanse voorbeelden. Ik liet zien dat hij verder ging dan zijn voorgangers door bijvoorbeeld drie van die ovalen in de plattegrond te bekronen met slechts twee koepels. Vrijstaande zuilen speelden in die truc een cruciale rol, maar dienden ook om het door grote ramen invallende licht te temperen. Geschraagd door de literatuur (anders had ik het niet gedurfd) beschreef ik Neumanns werkwijze als een ruimtelijk contrapunt, te vergelijken met de fuga’s van zijn tijdgenoot Johann Sebastian Bach. Ik draaide proef voor mijn ouders en had de grootste moeite me tot het voorgeschreven uur te beperken.
De bijeenkomst vond plaats in ’t Jachthuis, een eerbiedwaardige uitspanning net buiten Warnsveld. De herenclub had er een apart zaaltje. Er waren houten lambriseringen en een sloffende ober die zich nu en dan een grapje veroorloofde.
Helaas werd er eerst getafeld. Daardoor waren er weinig aanknopingspunten voor gesprek. De heren informeerden beleefd naar mijn vader en naar mijn studie. Ik was net in Utrecht begonnen met kunstgeschiedenis en had het plan opgevat me te specialiseren in bouwkunst. Een boeiend onderwerp. Succes jongen! En geniet van je studententijd, want die komt nooit meer terug.
Ik denk dat ik een leerzame, maar buitengewoon saaie lezing heb gehouden. Na afloop werd ik door alle heren afzonderlijk bedankt en kreeg ik een vette boekenbon. Dat waren ze aan hun stand verplicht.