Op de foto hiernaast staat één van de opmerkelijkste parkjes van Nederland. Goed beschouwd is het niks, een strook, een streepje, een paar honderd meter lang en hooguit tien meter breed. Toch is het meer dan een berm. Het is een parkje. Ik loop er wekelijks langs, ik kan het weten.

Dat lopen doe ik uiteraard over de stoep links op de foto. Vroeger was die stoep er niet. Toen was het parkje breder en moesten de voetgangers over het fietspad. Dat vonden de voetgangers niet prettig. De fietsers trouwens ook niet want op drukke tijden zaten we elkaar danig in de weg.

Op een dag, het zal een jaar of acht geleden zijn, zag ik een vent tussen de rododendrons lopen. Keurig zijn jas aan, niks verdachts. Een tijdje later nog één. En nog één. Dat was vreemd. Er was daar helemaal geen paadje. Maar iemand moet natuurlijk beginnen. Er komt een paadje zodra mensen denken dat er een paadje is. Dat laatste was nu overduidelijk het geval.

Ik ging het paadje ook gebruiken. Het was idyllisch. Er waren zelfs een paar plekken waar je geen auto’s en geen gebouwen kon zien. Je waande je in het bos. Helaas werd het paadje in de loop van de tijd steeds breder en ook steeds modderiger. Als het goed geregend had, kon je het beter niet gebruiken.

Op een ochtend stuitte ik op werkmannen. Ze waren met herrie en machines het paadje aan het aanstampen. Kennelijk dacht de plantsoenendienst nu ook dat er een paadje was. Met alle gevolgen van dien. Er verschenen grote bergen okergele steentjes. De steentjes werden over het paadje uitgeharkt en ook weer aangestampt.

In de Nederlandse ruimtelijke ordening heet zoiets verweving van functies. Het parkje had al een groenfunctie, daar was het een parkje voor. Het bloeide in het voorjaar en er kwetterden vogeltjes. Daarnaast diende het als geluidscherm en zichtscherm voor de gebouwen rechts. Vermoedelijk stond ook ergens in een nota dat het fijnstof afving. Nu had het er een infrastructurele functie bijgekregen: je kon er doorheen lopen. Als je dat geheel of gedeeltelijk voor de lol deed, was er ook nog eens sprake van een recreatieve functie.

Het feest van die multifunctionaliteit duurde een paar jaar. Ik genoot en kreeg geen modder aan mijn schoenen. Toen was het voorbij. Er kwamen mannen met nog veel grotere machines. Langs het fietspad, over de hele lengte van het park hapten ze alles weg. Ze gingen weer stampen en legden tegels. Ze maakten een stoep. Het landelijke paadje door het park heen werd afgedekt, weggeschept, omgeschoffeld, ik weet het niet, maar ineens was het er niet meer. Waar het gelopen had, kwam teer, lichtgroen gras op. En al gauw was er geen spoor meer van het paadje te bekennen.

Zoiets noemt men scheiding van functies. De fietsers fietsen over het fietspad, de voetgangers lopen over de stoep en het parkje ligt ernaast. Het wordt met rust gelaten en krijgt alle ruimte om zich te ontwikkelen tot woeste natuur. Het wachten is nu op de eerste oehoe.