Rik Meijers neemt het in zijn werk op voor het schuim der aarde. Hij houdt niet van schilderen en probeert het zo lelijk mogelijk te doen. Toch hangt hij nu in het Bonnefantenmuseum en heeft hij tegelijkertijd een solo in een galerie in New York.
“Eigenlijk doe ik altijd hetzelfde”, zegt Rik Meijers (Rotterdam, 1963). Hij lacht er verontschuldigend bij. “Volgens mij doen veel goede kunstenaars dat.” Samen met Jeroen van Bergen vult hij dit voorjaar een vleugel van het Bonnefantenmuseum. Het is de tweede aflevering in een reeks duo-presentaties van spraakmakende kunstenaars uit Maastricht en ommelanden.
De tentoonstelling laat zien dat hij voor een deel gelijk heeft. Wie bijvoorbeeld in 2007 Meijers’ solo in Het Domein in Sittard bezocht, komt veel vertrouwds tegen. Ook nu hangen er weer grote schilderijen van morsige types, dronkaards, figuren uit de rafelranden van de samenleving. Er zijn ‘Mystieke portretten’ van vreemd uitgedoste maar o zo menselijke verschoppelingen en ‘Couples’ die zich na een lange nacht naar hun onderkomen slepen. De oudste dateert van 2001, maar er zijn ook heel recente bij. De doeken zelf ogen al even rafelig. Het oppervlak is hobbelig en onregelmatig, er zitten allerlei materialen onder de verflaag. Vaak zijn dat pek en veren, vanouds de attributen van de gebrandmerkten en de verstotenen. Her en der duiken bierdoppen en kurken op. Goud, kralen en stukjes gekleurd glas lichten op als bling-bling in de duisternis. “Het zijn outcasts”, zegt Meijers. “Dat is pijnlijk en zo schilder ik het ook. Maar op een bepaalde manier is het ook vrijheid, anti-establishment. Ik sprak een keer een ex-alcoholist die mijn werk had gezien. Hij vond het shockerend, maar het deed hem ook denken aan de mooie momenten van het bestaan dat hij achter zich had gelaten. Ik neem het op voor deze mensen. Ik geef ze een laagje goudverf.”
Tot zover de continuïteit. Want als er één ding opvalt in het Bonnefanten, dan is het dat Meijers weliswaar zijn thematiek van de zelfkant en zijn veelzeggende materiaalgebruik trouw blijft, maar binnen die beperkingen voortdurend nieuwe wegen inslaat – zoals veel schrijvers misschien in essentie steeds hetzelfde verhaal vertellen, maar daar toch telkens een andere vorm voor verzinnen.
De portretten en figuren mogen tot op zekere hoogte Meijers’ handelsmerk zijn geworden, op de tentoonstelling hangen verrassend veel schilderijen waarop geen mens te bekennen is. Uit de laatste jaren zijn er bijvoorbeeld grote ‘portretten’ van gehaakte tafelkleden. Als een soort schietschijven staan ze middenop het vierkante doek. Ze verwijzen naar benepen burgerlijkheid, maar tegelijk naar hindoeïstische mandala’s en spiritualiteit. “En ook een beetje naar die wielen van Damien Hirst”, voegt Meijers eraan toe. Hij doelt op de ‘spin-wheel’ schilderijen en de mandala’s die de roemruchte Brit maakte van vlindervleugels. Nog sprekender zijn Meijers’ kolossale babymutsen. Van een afstand zie je tot in het absurde opgeblazen kantwerk, van dichterbij ontdek je ook hier de bierdoppen die als parels in het weefsel verwerkt zijn. “Dat geeft toch te denken over de omgeving waarin zo’n kind opgroeit”, zegt Meijers droog.
Schilderijen als de tafelkleden en de babymutsjes werken, meer nog dan de portretten en de figuren, van grote afstand. Daarmee grijpt Meijers terug op zijn allervroegste werk – zo vroeg dat het op deze tentoonstelling niet te zien is. In zijn academietijd in Maastricht raakte hij gefascineerd door logo’s die in één oogopslag de aandacht weten te vangen. Hij verwerkte ze in zeefdrukken en schilderijen. De tafelkleden en de mutsjes hebben eenzelfde grafische helderheid. Op zichzelf staand, ontdaan van context, worden het een soort emblemen. Doet Meijers dan toch steeds hetzelfde? Ja, zo gezien wel, maar hij benadrukt: “Dat vroege werk was heel glad en onpersooonlijk, een beetje Warhol-achtig. Mijn huidige werk is dat helemaal niet, je wordt als kijker uitgenodigd dichterbij te komen en de details te bekijken.”
Meijers vertelt dat hij oorspronkelijk is opgeleid als huisschilder. “Dan leer je om alles netjes dicht te schilderen, maar dat wil ik niet. Het moet er juist losjes, haast knullig uitzien. Om uit mijn comfort zone te komen, beplak ik de ondergrond bijvoorbeeld met veren. Die kan ik dan vlak overschilderen, maar het resultaat ziet er toch ‘lelijk’ uit. Of ik gebruik lakverf en schilder daaroverheen met zwarte acrylverf. Die twee mengen niet goed. Als het opdroogt, komen de kleuren van de ondergrond er doorheen.” Hij lacht: “Dat is mijn manier om schilderachtig te doen!”
Meijers’ werk krijgt niet alleen diepte door de techniek en de materialen die hij gebruikt, maar ook door herhaling. Van de babymutsjes is er een witte versie op zwarte achtergrond en een zwarte versie op witte achtergrond. In een andere zaal hangen twee vleermuizen – over het algemeen dieren die weinig goeds beloven, maar de associaties met nacht en ontij worden gerelativeerd door hun enigszins onnozele blik en hun koddig afhangende voetjes. Ook hier zijn de kleuren op het ene doek het negatief van de kleuren op het andere. Hoewel het er verdacht veel op lijkt, zijn ze niet vanaf het begin bedoeld als tweeluik. Meijers: “Ik begin vaak met twee doeken tegelijk. Dat geeft me de vrijheid er één te verkloten. Maar dat gebeurt bijna nooit. Meestal mislukken ze allebei of worden ze allebei goed. De laatste tijd gebruik ik ze vaak alle twee.”
We wandelen verder door de hoge, lichte zalen van het Bonnefantenmuseum. Meijers’ schilderijen hangen vrij dicht op elkaar. Nadat hij samen met curator Alexander van Grevenstein een eerste selectie had gemaakt, hebben ze nog een tweede lading schilderijen laten aanrukken. “De tentoonstelling moet een soort zwaarte hebben”, zegt Meijers. “Niet deprimerend, maar het moet wel raken. Het helpt als het een beetje vol is.”
Dan zegt hij plotseling: “Eigenlijk houd ik helemaal niet van schilderen. Schilderen is vies werk en het stinkt. Het is voor mij de laatste fase. Nadat ik de ondergrond heb gemaakt, laat ik de doeken vaak een hele tijd staan. Dan pas schilder ik ze af. Maar dat is niet wat ik het liefste doe. Laat mij maar knippen en plakken, dat vind ik veel leuker.”
De laatste maanden heeft hij er hard aan moeten trekken om alles klaar te krijgen. Gelijktijdig met de tentoonstelling in het Bonnefanten heeft Meijers er namelijk nog één. “Als je steeds hetzelfde maakt, zoals ik”, vertelt hij – hij is er niet vanaf te brengen –, “dan ben je in het Nederlandse tentoonstellingscircuit gauw uitgepraat. Als je niet voortdurend met iets nieuws komt, krijg je al snel de reactie ‘daar heb je hem weer’. Ik heb daarom al een tijd geleden bedacht dat ik het in het buitenland moest zoeken. Een paar jaar geleden hing ik in museum Marta in Herford naast grote jongens als Sigmar Polke, dat kon mijn werk best hebben.” Kort geleden, naar aanleiding van een groepstentoonstelling met maar een paar werken van hemzelf, werd hij benaderd door de prestigieuze Friedman Benda Gallery in New York, die niet alleen Atelier van Lieshout en Koen van den Broek maar ook de onlangs opgepakte Chinese kunstenaar en dissident Ai Weiwei vertegenwoordigt. Op 6 mei is de opening van een solo-tentoonstelling met wel veertig schilderijen. Meijers: “Het is prachtig, ik ben benieuwd hoe het verder zal gaan!”
Rik Meijers / Jeroen van Bergen, Bonnefantenmuseum, Maastricht, t/m 19 juni 2011. Zie: www.bonnefanten.nl