De afgelopen veertien jaar vond Roermond zichzelf opnieuw uit. Als koopstad, maar ook als historische stad vol monumentale gebouwen en als stad die investeerde in de openbare ruimte. Nu de stad weer aan een nieuw hoofdstuk begint, komt de vraag op hoe wederopbouw heeft uitgepakt.
Lodewijk Imkamp herinnert het zich als de dag van gisteren. In oktober 1998 riep VVD-wethouder Jos van Rey de fractieleiders bij zich voor een zogenaamd ‘biechtstoel-overleg’. Een voor een mochten ze hun mening geven over de plannen van de Brits-Canadese investeerder McArthurGlen om in Roermond een Designer Outlet Center te vestigen.
Een kans bij uitstek om te ontsnappen aan de gestage neergang van de stad in de laatste dertig jaar, resulterend in een werkloosheid van meer dan twintig procent. Lodewijk Imkamp, op dat moment fractieleider van D66, realiseerde zich “dat Roermond als stad eindelijk door zijn eigen plafond kon schieten.”
Het lukte. McArthurGlen kwam, niet in het minst door de inspanningen van Van Rey, die de komst van de investeerder betitelde als een godsgeschenk. Maar de keuze voor Roermond was geen toevalstreffer. Een simpele passerpuntprojectie had McArthur Glen geleerd dat op twee uur rijden rondom het Roerstadje 26 miljoen consumenten wonen. Wat ook hielp, was dat op drie minuten lopen van het historisch stadscentrum een perfecte locatie voor het outlet center was: het voormalige kazerneterrein. Bovendien had Roermond een, zij het wat afgebladderde, reputatie als koopstad.
De rest is geschiedenis. De ‘regeerperiode’ Jos van Rey (1998-2012) leverde de stad niet zeven, maar veertien vette jaren op. Tot nu toe, want de hoogtijdagen zijn nog niet voorbij. De stad barst van de plannen, maar met het gedwongen vertrek van de van corruptie verdachte Van Rey is er wel sprake van een breekpunt. Vanaf 20 januari wordt de stad bestuurd door een coalitie waar voor het eerst sinds lange tijd geen VVD’er in zit. De vraag is of die trendbreuk gevolgen heeft voor het gevoel van vrijheid-blijheid dat voor investeerders jarenlang heerste in de stad. Met alle gevolgen van dien, ook op het gebied van stadsontwikkeling.
Gedurende de economisch vette jaren onder Van Rey was Lodewijk Imkamp zeven jaar wethouder van cultuur, van 1999 tot 2006. Geen dankbare portefeuille in de van oudsher door middenstanders gedomineerde stad. Maar toen Roermond door de komst van het Outlet Center een ‘booming city’ werd, kwam er geld vrij voor stadsontwikkeling, het opknappen van de historische binnenstad en cultuur. In die volgorde. Het succes van de in september 2012 geopende ECI Cultuurfabriek kent inmiddels vele vaders (én een moeder), maar het was onder Imkamp dat de eerste ideeën hierover vorm kregen.
Op een kille maandagmiddag drinken we een kop koffie in het voorbeeldig gerestaureerde hotel Het Arresthuis, de voormalige gevangenis in hartje stad. Voor ons ligt een lijst met gerestaureerde historische panden en nieuwbouwprojecten. Voor Lodewijk Imkamp (Roermond, 1949), die na zijn wethouderperiode zijn oude stiel van grafisch ontwerper weer oppakte, is het een tot tevredenheid stemmende lijst.
Aan de opknapbeurten van ECI Cultuurfabriek en Het Arresthuis gingen – onder andere – de renovaties van de Stadsbibliotheek, de Moutfabriek en het Cuypershuis vooraf. In het oog springende nieuwbouwprojecten zijn, behalve het Outlet Center, het Retailpark en de sculpturale Rabobank (met tijdgeest ademende bijnamen als ‘de Titanic’ en ‘de Middelvinger’) langs de A73, het Aureool en het Natalini-gebouw (stadskantoren en CWI) aan die andere entree van de stad, de Maasbrug, en de Stadhouder (woontorens) bij het outletcenter. Opvallend is dat de meeste grote projecten zijn uitgevoerd door minder dan een handvol projectontwikkelaars. Die daarbij, enkele uitzonderingen daargelaten, jarenlang in zee gingen met twee architecten: Maarten Engelman en Kern Architecten.
Het heeft alles te maken met de Roermondse wijze van aanbesteding, zegt Imkamp. Er kwam wel eens een architect van buiten de stad voorbij, zoals Ashok Balothra. Vaak liep dat dan op niets uit. “U denkt lineair, ik denk cyclisch. We zullen het nooit met elkaar eens worden”, sprak Balothra ter afsluiting van een mislukte presentatie in Roermond. Hij pakte zijn boeltje en vertrok. Ook waren er ooit contacten met de Luikse architect Charles Vandenhove, fameus vanwege zijn nieuwbouw in historische binnensteden. Het mocht niet baten.
Roermond heeft wel degelijk een stedenbouwkundige visie, zegt Mans Hofhuis. “Die is vastgelegd in de bestemmingsplannen. Van daaruit worden vervolgens projecten ontwikkeld.” Omdat Roermond in de ogen van Van Rey “te veel in de achteruitkijkspiegel bleef kijken”, werd de geboren Rotterdammer Hofhuis in 2000 aangetrokken als stedenbouwkundige. De plannen kwamen uit het stadhuis, voor de uitvoering maakte de stad als overheid graag plaats voor de markt. Dan kwamen plaatselijke en regionale ontwikkelaars als Van Pol, Muermans en Meulen Bouw in beeld. De inmiddels gepensioneerde Hofhuis (70): “Zo’n aanpak past bij een partij als de VVD, en bij een man als Van Rey. Hij is bij uitstek iemand die ondernemers uit eigen stad voorrang geeft. En dat projecten onderling verdeeld worden, dat gaat al decennia lang zo. Zo is in de jaren zeventig de projectontwikkeling ontstaan in Nederland. Ach, New York is ook zo gebouwd. Hoe denk je dat het Chrysler Building tot stand is gekomen?”
Hoewel de betonmolens nog volop draaien en de bouwkranen nog niet zijn ontmanteld, ontdoet het nieuwe Roermond zich van de steigers. Met een sterk wisselend beeld als resultaat. Er is nogal wat historiserende middle of the road architectuur. Prikkelend is het zelden, spectaculair nooit. Er zijn ook miskleunen. De twee bankgebouwen (RABO en ING) op de Willem II Singel bijvoorbeeld. Lodewijk Imkamp gruwt ervan, elke keer als hij voorbij komt. Voor deze, op zijn zachtst gezegd, curieuze gebouwen werden eind vorige eeuw vier monumentale stadspanden gesloopt. Twintig jaar eerder moest aan de Kloosterwand zo nodig een plein komen, een kwart slag gedraaid ten opzichte van de eeuwenoude straat. Aan beide kanten werden rijen van 19e eeuwse kleinstedelijke panden gesloopt. De HEMA kwam er voor in de plaats, een jaren zeventig appartementencomplex, theater de Oranjerie en een troosteloos plein zonder vorm, zonder functie.
Er zijn ook uitschieters, zoals (volgens Imkamp en Hofhuis) het Natalini-gebouw, Het Arresthuis en (de redding van) de Stenen Trappen. De Stadhouder, de twee woontorens van Cees Dam, omschrijft Hofhuis als onomwonden als “de lelijkste bebouwing sinds de wederopbouw van de stad”. Eveneens onder het kopje ‘grenzeloze mislukkingen’ mag van hem het afschieten van een met veel groen en drie woonblokken opgezet stedenbouwkundig plan van Frits Palmboom, toch geen kleintje in zijn vakgebied, bij de Roerdelta. Roermond wist het beter: er komen traditionele grondgebonden rijtjeshuizen voor in de plaats. Nog een misser van kaliber: de bestrating van de winkelstraten – nog uit e tijd van Hofhuis. Er lag, zegt hij, een goed doordacht plan van Beth Galí, de Spaanse architecte die begin jaren negentig het aanzien van Barcelona mee veranderde. Toen het op de uitvoering aankwam, koos de dienst gemeentewerken voor rood-roze granietkeien. Hofhuis: “Ze waren ergens in de aanbieding, geloof ik.”
“Met enige overdrijving kun je zeggen dat Steenweg en Hamstraat veranderden in een veredeld karrenspoor.” Ook landschapsarchitect Jeroen Verbeek is weinig vleiend over de vernieuwde stoffering van de twee belangrijkste winkelstraten van de stad. Lovende woorden daarentegen heeft hij voor de herinrichting van de Markt. “Door de ingetogen vormgeving behoudt het plein zijn vanzelfsprekende monumentaliteit.” Wat Verbeek (Sint Odiliënberg, 1973) verder opvalt, is de diversiteit in de herinrichting. De Neerstraat bijvoorbeeld heeft gebakken straatsteen en natuursteen als bekleding gekregen, en dat pakt volgens hem beter uit dan de eerdergenoemde keien.
Waar Hofhuis en Verbeek het ook over eens zijn, is de “schandalige” toestand waarin de singels verkeren. Het asfalt is slecht, de bomenrij vertoont gaten, er is vooral veel verkeer. “Extra jammer omdat de monumentale singels een bekroning zouden kunnen vormen van de heringerichte binnenstad”, meent Verbeek. Vanwaar die verwaarlozing van een zo wezenlijk onderdeel van een binnenstad? Hofhuis, klip en klaar: “Omdat de vriendjes projectontwikkelaars er niets aan kunnen verdienen. Bovendien zijn de onderhoudskosten erg hoog.”
En buiten de singels dan? Hoe staat het met de stedelijke ontwikkeling in ‘Groot Roermond’? Wie vanuit de lucht door zijn oogharen kijkt, ziet een stad die zijn tentakels uitstrekt naar de al dan niet opgeslokte buurdorpen. Richting Herkenbosch, richting Swalmen, richting Linne: overal economische activiteit volgens het middeleeuwse patroon van lintbebouwing. Is er in het stadhuis wel een afdeling ruimtelijke ordening, vraag je je af. Verbeek: “Richting Linne zie je hoe tussen Maas en de nieuwe A73 een restzone is ontstaan die wordt volgebouwd met bedrijven in alle soorten en maten. Met de nieuwbouw van de Westrom-bedrijven als hoogtepunt.” Voor velen zal de gigantische zwart-gele doos langs de Maastrichterweg een dieptepunt zijn.
Het lijkt alsof in Roermond bouwkundige plannen los van elkaar worden ontwikkeld. Vooral aan de zuidkant van de stad is het een ratjetoe. Verbeek: “Langgevelboerderijen, geluidswallen, achterkanten van woningbouw, kwekerijen, het natuurgebied bij kasteeltje Hattem, de meanderende Roer: er is geen bindend thema.” Langs de A73 is die samenhang er wel, zegt Verbeek. “Het architectonisch opvallende Retail Park wordt door een groene zone tot een geheel gesmeed met de rechttoe-rechtaan-dozen van de bekende doe-het-zelf-ketens.” Verbeek roemt ook de vondst van de architecten om de grote reclamezuilen integraal onderdeel te laten zijn van het Retail Park.
Zo resulteert een dagje stedenbouwkundige sight seeing in Roermond tot de conclusie dat er in de jaren 1998-2012 veel vrijheid was voor de marktpartijen, dat stedenbouw en architectuur niet overal de kansen kregen – of moet je zeggen: grepen?, en dat in het stadhuis weliswaar goed is nagedacht over aanpak en uitvoering, maar van een overkoepelende visie geen sprake was. Toch geeft de stad zich op wonderbaarlijke wijze uit het moeras van werkloosheid en defaitisme weten te trekken, en veel van zijn oude allure herwonnen. We zien de contouren van de stedenbouwkundige erfenis van Jos El Rey. Zal de geschiedenis, waarin de economische revival een ijkpunt zal zijn, hem vrijspreken? Mans Hofhuis, die zeven jaar lang nauw met hem samenwerkte: “Misschien heeft hij het niet altijd helemaal correct gespeeld, omdat de regels een belemmering waren, tóch heeft hij het goed gedaan. De stad is er beter van geworden.”