Als ervaringsdeskundige weet Ronald Goedemondt bijna zeker dat Geert Wilders vroeger flink gepest werd. “Het verklaart waarom hij alles zo buiten zichzelf zoekt.” Bij de cabaretier werd humor het overlevingsmechanisme. “Ik zette mezelf te kakken. Dan was ik in elk geval eerder dan de pester.”
“Bewijzen dat ik grappig kon zijn. Daar was ik in het begin van zijn carrière erg mee bezig. En voor mezelf aantonen dat ik zelfvertrouwen mocht hebben als ik op een podium stond. Geen goede beweegredenen om voorstellingen te maken, want je vraagt mensen om iets voor jou op te lossen.”
In zijn beginjaren op het podium leerde cabaretier Ronald Goedemondt vooral om te vertrouwen op zichzelf. “Als ik nu eens ergens sta waar het helemaal stil blijft, weet ik dat het toch oké is. Omdat ik achter mijn verhaal sta. Toeschouwers lijken op honden en baby’s. Ze voelen jouw energie aan.”
Ronald Goedemondt (1975) werd – zoals opmerkelijk veel artiesten en kunstenaars – geboren in het Noord-Limburgse Tegelen. Als kind verhuisde hij naar de regio Eindhoven. Aan de klankkleur waarmee hij spreekt, is dat nog altijd goed te horen. Dat geluid wegpoetsen zou voelen als verraad aan zichzelf. “Laatst sprak ik in Amsterdam iemand met een keiharde g. Bleek ze uit Limburg te komen. Ik vroeg: ‘Waarom praat je zo?’ Vanaf het moment dat ze met zuidelijker tongval ging praten, was er veel meer contact en werd het opeens een heel fijn gesprek.”
In cabaretland spreken veel toppers met een zachte g: Theo Maassen, Hans Teeuwen, Marc-Marie Huijbregts. Alsof er honderd kilometer onder de Bible Belt een soort Comedy Belt ligt. Goedemondt: “Misschien heeft het met het katholicisme te maken. Want het gereformeerde werkt echt niet met humor. In het katholicisme zit een heel groot schuldgevoel ingebouwd, een gevoel voor slachtofferschap, met als tegenhanger ingebouwde feesten en excessen. Vasten en carnaval als een soort yin en yang. Die combinatie werkt heel goed voor humor. Want bij een grap heb je altijd een slachtoffer nodig. Dat kan een mens zijn, een instantie of een gedachte die iedereen accepteert als waar. En een verrassing. En als er dan ook nog eens waarheid in zit, heb je een erg goede grap.”
Met prekerig cabaret heeft Goedemondt weinig op. “Naar de meeste collega’s met die stijl kan ik niet zo lang kijken en luisteren. Of ze moeten het op een heel slimme manier doen en het op zichzelf betrekken. Meestal mis ik de kwetsbaarheid. Die is nodig om een band met iemand op te kunnen bouwen. Zonder kwetsbaarheid is er alleen dat belerende vingertje.”
Mede dankzij zijn zuidelijke wortels wist de alweer jaren in Amsterdam wonende Goedemondt vorig jaar in de VARA-oudejaarsshow Gedoog, hoop en liefde een overtuigende Geert Wilders neer te zetten. Anders dan cabaretiers van boven de rivieren zocht hij het niet in een overdreven zachte g. Hij nam een loopje met de cliché-uitdrukkingen van de PVV-leider (“Wat hebben gewone, hard werkende Nederlanders hieraan?”, en: “U moet toch ter plekke knettergek zijn geworden als u denkt dat u hiermee weg zou komen.”) Goedemondt: “Iemand vangen in wat-ie zegt en hoe-ie dat zegt, daar gaat het om. Wilders doet zijn best om Algemeen Beschaafd Nederlands te spreken. Niet per se met een harde g, want hij accepteert wel dat hij met een zachte g spreekt. Maar het Venlose zit hem in wat anders. Een Brabander zou zeggen: da vin ik. Een ABN-sprekende persoon zou zeggen: dat vind ik. Wilders zegt dat: dat vindik. Die d wordt aan die ik geplakt. Dat doen veel Limburgers als woorden met een d eindigen er volgt daarna een klinker. Dat kan hij niet onderdrukken. Let er maar eens op als hij praat. De toon gaat ook omhoog richting einde van de zin. Dat soort subtiliteiten eruit lichten, vind ik mooi.”
De hoogste vorm van cabaret is volgens Goedemondt “een mooi samenspel tussen techniek en het loslaten van controle. Op een gegeven moment heb je het voorbereidend werk gedaan. Dan is het aan de goden. Als je daar onbevangen mee kunt omgaan, kom je toe aan je beste werk. Spelen in het moment.”
Om die puurheid te bewaken speelt hij sinds zijn burn-out van begin vorig jaar niet meer vijf avonden per week, maar hooguit drie. En hij blijft zijn oerbron, het stand-uppen opzoeken. “De ultieme remedie tegen het krijgen van een dikke kop. Spelen op zo’n klein podium is eerlijker. Het krediet vanwege je bekendheid is beperkter. Het maakt meteen duidelijk hoe grappig je verhaal is. Als ik daarna naar het theater ga, dan sta ik daar anders: met de wetenschap dat ik voor een dronken voetbalteam, zestienjarige meisjes en Japanse toeristen heb gestaan. De meerwaarde van theater is dat een voorstelling meer diepte kan krijgen: met trage stukken, meer ruimte, graploze gedeelten. Mijn theatervorm lijkt nog erg op het stand-uppen. Heel Spartaans, alleen een microfoon en een kruk, dat blijkt heel goed bij mij te passen. Ook omdat er dan heel veel aan de verbeelding van mensen wordt overgelaten. Daar kan ik dan lekker mee kloten en spelen. Toeschouwers bedenken zelf decors die ik zelf helemaal niet kan betalen. En die wisselen ook heel snel in die hoofden. Geweldig!”
Goedemondt zoekt het in zijn huidige voorstelling veel in de absurditeit van het alledaagse. Het verst daarin gaat hij tijdens een passage waarin hij lang doorgaat over de zelden werkende lipjes waarmee je verpakkingen kunt openen. “Fliepeltjes”, noemt hij ze. “Op dat stuk ben ik echt heel erg trots. Dat vind ik een soort overwinning. Omdat het zo niksig is. Op dat soort momenten moet ik wel eens op een heel positieve manier aan Toon Hermans denken. Soms denk ik dat hij dat ook wel een leuk stukje had gevonden. Dan zie je wel een beetje de erfenis van Toon, bijvoorbeeld die sketch waarin hij zijn tennisracket laat halen.”
Zijn programma Binnen de lijntjes , inmiddels het tweede seizoen ingegaan, werd dit jaar genomineerd voor de Poelifinario, de belangrijkste cabaretprijs. “De titel Binnen de lijntjes heb ik gekozen omdat ik er meteen jeuk bij krijg. Ik voel er een onderdrukking van gevoel bij, die kennelijk een soort thema is geweest in mijn verleden, waardoor ik meteen zin krijg om van alles te vertellen en heel expressief bezig te zijn. Er zit een passage in Binnen de lijntjes waarin ik zeg dat ik het háát als mensen zeggen: ‘Alles is al eens een keer gedaan. Doe geen moeite.’ Dat komt echt uit mijn tenen. Als ik het heb over binnen de lijntjes blijven, dan gaat dat over een breed soort gezapigheid, het zich schikken voor de gemene deler en een soort nivellerend wij-zijn-allemaal-hetzelfde-denken. Daar vloeit ook zo’n gedachte uit voort als: doe geen moeite om iets te bedenken. Daar word ik knettergek van. Als ik dat op het podium uitschreeuw, meen ik dat echt. Het is een van mijn grootste motivaties om op een podium te gaan staan.”
Ook de uithaal naar de jongens die hem, klein ventje, zoon van een Nederlandse vader en een Siciliaanse moeder, op de middelbare school het hardst pesten komt uit zijn binnenste. “Tommie en William Konings. Ik noem ze met naam en toenaam. In de theaters. Straks ook op tv. ‘Wie is dat?’, zullen ze denken. Ze zijn me al lang vergeten, maar ze zullen het godverdomme weten. Dit is mijn wraak voor alles wat er vroeger is misgegaan. In mijn ervaring was het echt heel heftig.”
Als ervaringsdeskundige weet hij ook bijna zeker dat Wilders vroeger flink gepest moet zijn. “Het verklaart waarom hij alles zo buiten zichzelf zoekt. Bij mij werd humor het overlevingsmechanisme. Ik zette mezelf te kakken. Dan was ik in elk geval eerder dan die pester. Ik draaide het wel eens om, hoor. Dan hing ik de clown uit ten koste van anderen. Maar als ik al te vileine opmerkingen maakte, werd ik in elkaar gebeukt. Zo werd me duidelijk gemaakt dat ik mijn bek moest houden.”
Zijn keuze voor het cabaret volledig terugvoeren op het pestverleden, gaat hem te ver. “Ik ben gewoon verliefd op de grap. Sinds mijn tiende wilde ik komiek worden. Al zal ik toen nog acteur gezegd hebben, want mijn helden waar filmacteurs of komieken in films. Niks mooiers dan lachen en lachen met mensen. De meest intieme momenten met mijn familie waren als we samen konden lachen aan de keukentafel. Als ik iets nastreef met mijn publiek, dan is het dat gevoel. De macht om mensen te sturen in die lach is ook mooi, een zaal vol publiek aan een touwtje hebben. Maar het ultieme van dit vak is dat je het heel, héél klein kunt maken. Dat je het met negenhonderd man kunt hebben over een fliepeltje en dat ze daar nog in meegaan ook. Dan kun je mij naar huis dragen. Dat is toch fantastisch! De ultieme wraak op de volwassenen! Wat doe jij voor werk? Ik zit in de IT. En jij? Ik heb het met negenhonderd mensen over fliepeltjes.”
Binnen de lijntjes van Ronald Goedemondt, op 26 januari in Theater aan het Vrijthof in Maastricht en op 27 maart in De Maaspoort in Venlo.