Hoewel Le Corbusier een bijna aangeboren wantrouwen tegen de katholieke kerk had, voltooide hij in 1955, tien jaar voor zijn dood, bij Ronchamp de kapel van de Notre Dame-du-Haut. Het werd zijn meesterproef. Eerder al had hij de architectuur bevrijd van de rechte hoeken en de dragende muren. In Ronchamp experimenteerde hij er verder op los, met draaiende muren en een ogenschijnlijk vervaarlijk hellend betonnen dak. Hier niet de gladde facades van zijn veelbekritiseerde woonmachines, maar stukwerk van wit, korrelige beton.

Bij veel architecten is Le Corbusier bepalend geweest voor het denken over hun vak. “Als student heb ik in Ronchamp dozen vol dia’s geschoten”, zegt de Maastrichtse architect Mathieu Bruls. “Het is een fotogeniek gebouw, en lijkt in die zin wel op het geschilderde oeuvre van Le Corbusier. Het is bekend dat hij ’s morgens schilderde, en ’s middags pas naar kantoor ging.”
Ook Fred Humblé, architect en professor aan de Technische Hochschule in Aken, benadrukt die veelzijdigheid. “In de tentoonstelling l’Oeuvre Plastique in 1953 werden zijn schilderijen, beeldhouwwerken en architectuur voor het eerst als één geheel gepresenteerd.”
Le Corbusier had een maatsysteem ontwikkeld, de ‘Modulor’, waarmee hij een uitweg zocht uit de steriliteit van het functionalisme. Humblé: “In de uitbundige ruimtelijk vormen van Ronchamp, maar ook in de extreem gereduceerde doosvormige kapel van het klooster La Roulette bij Lyon maakte hij gebruik van dat systeem. Het dramatische licht speelt in beide ontwerpen een hoofdrol. Zowel het contrast als de overeenkomsten tussen beide kerkruimten fascineren mij al sinds mijn studietijd.”
Architect René Coenegracht uit Oud-Rekem wijst op de volstrekt asymmetrische uitwerking van de kapel in Ronchamp, ondanks traditionele elementen als de kruisvormige plattegrond, de doopvont op het noorden en de portaal op het zuiden. “Het zware dak lijkt door de lichtspleten eronder te zweven, de constructie van het gebouw is niet zichtbaar waardoor het een sculpturale allure krijgt. De grofheid van het stukwerk geeft het een heel aparte dimensie.”
Bruls leerde van Ronchamp “dat je als architect een eigen taal en een persoonlijke wereld kunt scheppen. In dit vak is iedereen schatplichtig aan Le Corbusier, maar hij laat je ook met puzzels achter. Hij dwingt je voortdurend tot herlezing.”
De kapel bevalt Coenegracht beter dan het andere werk van Le Corbusier, die graag beton gebruikte. “Ik ben niet zo’n betonsmijter, ik zoek een humanere touch in mijn materialen en werk met baksteen en hout. Ik vind beton lelijk verouderen.”
Bruls: “Ik ben vaak teruggegaan naar Ronchamp, maar de sensatie is nooit overgegaan.”