‘Ach, hoe vreselijk, die bomen’


Eindelijk is er de biografie van Piet Mondriaan, de wegbereider van de abstractie. Léon Hanssen deed er tien jaar over, en slaagde waar anderen faalde. “Mondriaan was bovenal een overlevingskunstenaar. Een pionier was hij alleen het universum in zijn eigen kloostercel.”

Een goede biografie schrijven kost zo’n tien jaar. Zeggen dat het veel sneller kan, is bluf, zegt Léon Hanssen. Ooit wilde Barth David Schwartz, de biograaf van Pasolini, hem doen geloven dat het ook in vier jaar had gekund, “door gewoon alles op te schrijven.” We mogen het gerust met een korreltje zout nemen, zegt Hanssen.

Tal van vergeefse pogingen zijn in de loop der jaren ondernomen om een biografie te schrijven van Piet Mondriaan. Nu is er dan De schepping van een aards paradijs van Léon Hanssen, die het kunstje wél heeft geflikt. Hij deed er, inderdaad, tien jaar over. En raad eens? Het ruim 500 bladzijden tellende boek is nog maar het eerste deel van drie. En het is niet eens zeker dat Hanssen de twee resterende delen voor zijn rekening zal nemen.

Het schrijven van De schepping van een aards paradijs, dat de periode 1919-1933 omvat, duurde vooral zo lang omdat cruciale documentatie moeilijk bereikbaar was – een van de redenen dat eerdere pogingen sneefden. Alleen al het boven water krijgen van Mondriaans brieven omschrijft Hanssen als “een project binnen een project.” En dan te bedenken dat Mondriaan zelf de brieven die hij kreeg na lezing direct in de kachel wierp. Brieven, zo was zijn overtuiging, is iets tussen twee mensen. “Wat erin staat, behoort niet alleen aan jezelf”, vond hij, “maar ook aan een ander. Daar moet je voorzichtig mee zijn.”

Na voltooiing van zijn biografie van Menno ter Braak in 2001 kreeg Hanssen de vraag aan wie hij zijn volgende project zou wijden. Na enig aandringen liet hij zich ontvallen dat het dan wellicht Mondriaan zou worden. “Een belangrijke reden, dat gold indertijd ook voor Ter Braak, was dat kenners al jaren vonden dat die biografie er moest komen. En ik wist: dit is een loodzwaar onderwerp. Je moet echt het maximale uit jezelf halen om dit te kunnen.”

Als jongetje van een jaar of elf kreeg Hanssen van zijn grootvader een beknopte Winkler Prins Encyclopedie. “Ik zag daarin een afbeelding van Mondriaan en viel om van verbazing. Zo kon de door de mens geschapen wereld er dus ook uitzien.”

Léon Hanssen (Kerkrade, 1955) studeerde geschiedenis in Amsterdam en is hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg. Hij groeide op in het donkerste stukje Zuid-Limburg toen daar de mijnen gingen sluiten en de streek alsmaar dieper in de problemen raakte. “Oude boerendorpen werden afgebroken, ook in Heerlen werd veel gesloopt. Er kwam van die platte en grauwe moderniteitsbouw voor in de plaats. In die tijd is veel moois geofferd, maar één baken bleef overeind: het Glaspaleis van architect Frits Peutz. Toen ik de Mondriaan-afbeelding in die encyclopedie zag, had ik onmiddellijk de associatie met het Glaspaleis. Je herkent hetzelfde maatschappij-ideaal, de nieuwe manier van organiseren en het verlangen om lichtheid in een constructie te brengen.”

De schepping van een aards paradijs, een nauwgezet en soepel lezend relaas, is eigenlijk het tweede deel van de Mondriaan-biografie. Het boek begint in 1919, Mondriaan is dan al 47. Zo vreemd is het niet, zegt Hanssen, om ergens halverwege te beginnen. Kafka-biograaf Reiner Stach begon ook met het tweede deel, schreef daarna het derde, toen het eerste. Voor Hanssen is het een logische keus. Van de jeugdjaren van Mondriaan is ontstellend weinig bekend, en sommige documentatie is onbereikbaar. “Bovendien kan je de invloed van zijn jeugd op de rest van zijn leven pas inschatten als je de rest van dat leven goed kent.”

“In de jaren zeventig is met name in de VS door psychoanalytici onderzoek gedaan naar Mondriaan. De uitkomst, en ik wil niet zeggen dat ik het er mee eens ben, is dat het werk controledwang uitstraalt, alsof hij voortdurend bezig is met het beheersen van een soort paniek.” Zoals de theorie dat Mondriaan in zijn werk een groot conflict uit zijn kinderjaren probeert te beheersen, en uit te drukken. “Een soort oerscene. Dat hij ongewild erbij was in hun slaapkamer toen zijn ouders het met elkaar deden, of toen zijn moeder een kind baarde. Die theorie is in de VS nog steeds onderwerp van discussie. Zulke theorieën moet je toetsen aan de feiten, maar het bronnenmateriaal laat ons vooralsnog in de steek.”

Moesten we het bijna driekwart eeuw zonder Mondriaan-biografie stellen, dit jaar verschijnen er gelijk twee. Uit het niets krijgt Hanssen concurrentie vanuit het Gemeentemuseum in Den Haag, het museum met de grootste collectie Mondriaans ter wereld. Daar werkt conservator Hans Janssen aan het levensverhaal van Mondriaan dat volgens museumdirecteur Benno Tempel een ander beeld zal opleveren dan we verwachten. Mondriaan was helemaal “geen monnik, maar een hippe gast.”

Léon Hanssen heeft het naar eigen zeggen uit de pers moeten vernemen. “Dat is niet echt collegiaal, toch? Anderzijds kunnen deze twee biografieën kunnen best naast elkaar bestaan. Zoals je een hele goede biologische markt kunt hebben, terwijl op het eind van de straat een Aldi ligt.” Hij begrijpt dat zijn concurrent Mondriaan gaat neerzetten “als een bon vivant – wat hij in het geheel niet was. Hij was geen Picasso die in de kroegen op de tafels sprong, en grossierde in heftige liefdesgeschiedenissen. Mondriaan had alleen een relatie met zijn werk.”

In 1911 werd Nederland te klein voor hem en vertrok Piet Mondriaan (1872-1944) naar Parijs. Onderbroken door de Eerste Wereldoorlog zou hij er blijven tot 1938. In de hoofdstad der kunsten, die Parijs toen was, speelde hij geen rol van betekenis. De Fransen zagen zijn abstracte composities, vanaf 1922 zijn handelsmerk, vooral als decoratie. Ze dachten bij Mondriaan aan ontwerpen voor gordijnstof of een tegelvloer.

“Mondriaan was Franser dan de Fransen”, zegt Hanssen, “maar echt doordringen tot de Parijse kunstscene is hem nooit gelukt. Toch was de stad voor hem het summum van moderniteit, van het proces waarin de mens zich emancipeert van de natuur, zodat hij niet meer in hutten en bomen hoeft te leven maar zelf gestalte kan geven aan het bestaan.”

De overstap naar de abstractie had hij al eerder gemaakt, in de oorlogsjaren 1914-18, toen hij noodgedwongen in Nederland verbleef. “Je kunt zeggen dat Nederland toen een soort glazen stolp was waarin een aantal zeer talentvolle kunstenaars, onder hen verscheidene Belgische vluchtelingen, gevrijwaard bleven van de signalen van de tragedie van de Grote Oorlog. In die hogedrukketel kwam iets heel nieuws tot stand: de abstractie, de beweging van De Stijl. Maar hij heeft dan nog lang niet de klassieke, strakke Mondriaanstijl die hij enkele jaren later in Parijs ontwikkelt.”

In zijn Parijse jaren woonde Mondriaan op de zolderverdieping van een gammel gebouwencomplex bij station Montparnasse. Zijn atelier had hij ingericht als een 3D schilderij. “Een walhalla van het ritme”, schreef een Zweedse journalist. “Mondriaan zelf heeft zijn kachel, zijn vuilnisemmer, zijn rooktafel, zijn luciferdoosjes, ja alles wat hij bezit in schilderijen veranderd.”

Bij het betreden van het heiligdom moest de bezoeker eerst langs een tafeltje met een ronde vaas (Mondriaan haatte ronde vormen) en een plastic tulp (hij had een hekel aan bloemen), waarvan hij de bladeren wit had geschilderd; hij verdroeg geen naturalistisch groen in zijn atelier. De Hongaarse fotograaf André Kertesz heeft het stilleven, volgens velen Mondriaans sublimatie van de afwezige vrouw, vereeuwigd.

Die aversie tegen de natuur, met de kleur groen als representant, paste in zijn idealistisch wereldbeeld, waarin de kunst leidde tot de vergeestelijking van alle materie. De natuur als object was een gepasseerd station. Een vrouw die op bezoek was, vroeg hij haar jas aan te trekken of zijn atelier te verlaten. “Mevrouw, ik kan uw groene jurk niet langer aanzien.” Toen hij een keer bij zijn collega Wassily Kandinsky was, had deze de stoel van Mondriaan zo geposteerd dat hij uitzicht had op kastanje-bloesem. Zijn reactie: “Ach, hoe vreselijk, die bomen.”

Het tot in de kleinste details georganiseerde atelier in een stinkende stationsbuurt heeft enorm bijgedragen tot de mythe rond Mondriaan. Meer dan zijn artistiek succes, want dat liet lang op zich wachten. Om te verkopen moest hij in Duitsland zijn, later in de VS. Hanssen: “Daar zag men dat het niet meer genoeg is dat de kunstenaar de natuur nabootst, maar dat hij een eigen, autonome wereld schept. Het zijn de Amerikanen die Mondriaan als een heraut van de moderniteit herkennen en hem in het zadel helpen. Zo ging het ook met Malevitsj en Kandinsky.”

Net als die twee was Mondriaan een theoreticus, een idealist die ervan overtuigd was dat kunst ons naar een betere wereld voert. En dat híj de enige kunstenaar was die die route had ontdekt. In de Neue Zürcher Zeitung legde hij zijn kunstopvatting, het neoplasticisme of Nieuwe Beelding, een keer uit. Hij ging uit van volledig gelijkwaardige middelen: de drie primaire kleuren (rood, blauw, geel), de “onmisbare tegenstellingen hiervan”, wit, zwart en grijs. En tenminste twee rechte lijnen in rechthoekige stand ten opzichte van elkaar, die samen rechthoekige vlakken vormen. O ja, en het moest plat zijn, zo’n schilderij, platter dan plat. Elke suggestie van een derde dimensie zou slechts verwijzen naar de vermaledijde natuur. Het artikel presenteerde Mondriaans grondplan van de wereld van morgen: alleen door evenwaardige verhoudingen kunnen eenheid, vrede, geluk en welvaart worden benaderd.

Mondriaan heeft veel teweeggebracht, maar een betere wereld is er niet van gekomen. De Amerikaanse wereldhegemonie heeft geen internationaal harmonisch evenwicht opgeleverd, zoals hij hoopte. En zijn schilderijen zijn intussen speeltjes geworden van de superrijken. Voor Nederland is Piet Mondriaan een exportproduct, net als Nijntje, en polderverworvenheden als molens, tulpen en klompen. Zijn Nieuwe Beelding is verbleekt tot een designstijl voor multinationals, tot beeldmerk van wielershirts en haargel. Er is zelfs een instelling voor geestelijke gezondheidszorg die zijn naam draagt.

Zo is Mondriaans naam, zeventig jaar na zijn dood, vermalen door de economische mechanismen die hij verafschuwde. Hanssen: “Zijn schilderijen horen bij een elitecultuur. Zijn ideaal was dat kunst zichzelf overbodig maakt, niet dat ze in een reservaat terechtkomt waar de gewone man niet komt. De hele werkelijkheid moest kunst worden. En wat doen musea? Ze maken de scheiding tussen kunst en samenleving nog groter dan die al is. Mondriaan is veilingwaar geworden. In die zin is hij niet tot de maatschappij doorgedrongen, behalve in de wereld van design. Er bestaan zelfs wc-brillen met Mondriaan-motief.”

Is Hanssen de afgelopen tien jaar meer van Mondriaan gaan houden? “In de kern is mijn beeld van hem niet veranderd. Wel is het veel rijker geworden, en gecompliceerder. De sleutel tot Mondriaan heb ik na die tien jaar wel ergens in mijn zak, maar ik geef hem niet aan de lezer. Het materiaal moet het zelf doen. Als biograaf moet ik tonen, geen conclusies trekken.”

“Wat ik nog steeds verbazingwekkend en bewonderenswaardig vind, is hoe deze man een leven lang is omgegaan met tegenslag. Hij was nooit depressief, kende amper twijfel. Wanneer in Londen de bommen naast hem inslaan, gaat hij naar de VS om voor de zoveelste keer opnieuw te beginnen. Het wonder van Mondriaan is zijn enorme overlevingsdrang, hoe hij met minimale middelen een maximale prestatie heeft bereikt. Voortkomend uit een conservatieve omgeving heeft hij een beeldentaal ontwikkeld die de hele wereld herkent. Zijn zendingsdrang leverde een energie op die uitstijgt boven de aardse werkelijkheid.”

Een pionier? “Nee, Mondriaan was bovenal een overlevingskunstenaar. Een pionier was hij alleen het universum in zijn eigen kloostercel.”

Mondriaan, de freak

De moeizame omgang van Piet Mondriaan (1873-1944) met vrouwen is legendarisch. Er waren relaties en affaires, maar ze duurden nooit lang. In 1929 was hij épris van de twintigjarige Lily Bles, maar de liefde vond geen genade in de ogen van haar vader. Het babyledikant dat Mondriaan alvast had getimmerd, bleef ongebruikt.

Uit verhalen van tijdgenoten schildert biograaf Léon Hanssen het beeld van een ascetische, in zichzelf gekeerde hongerkunstenaar, een geharnaste vrijgezel die een foto van Josephine Baker boven zijn bed had hangen. Mondriaan was een dwangneuroot met smetvrees die niet hield van onverwacht bezoek, zelden de deur uit kwam en elke brief na lezing verbrandde. Hij ging altijd in het zwart gekleed,“als een schoolmeester van een calvinistische school”, mikte elke bos bloemen die hij cadeau kreeg in de vuilnisbak en danste thuis in zijn eentje de charleston.

Léon Hanssen, De schepping van een aards paradijs. Piet Mondriaan 1919-1933. Amsterdam/Antwerpen.

Em. Querido’s Uitgeverij, 2015. 558 pagina’s, 39,90 euro.

Foto: Mondriaanmode door Yves St. Laurent (1966)