Zuiderlucht-lezer FERDINAND MERTENS reageert op het stuk Bauhaus als inspiratiebron in ZL 4/5. ‘Nu zijn er over en weer wel voldoende etiketten geplakt.’
Cyrille Offermans ‘kon zijn ogen niet geloven’ dat Hicham Khalidi en enkele anderen scherpe kritiek hebben gegeven op de naamgeving van een op zichzelf door iedereen toegejuicht nieuw, op cultuur gericht EU-programma als onderdeel van The Green Deal, en dat The New European Bauhaus is gedoopt. Offermans vindt dat er moeilijk een betere naam te bedenken is.
Toen ik hoorde van het nieuwe programma had ik niet meteen het gevoel ‘wat een goede zet’ omdat het werk en gedachtengoed van Bauhaus niet zo onomstreden is als de naam ‘Erasmus’ voor een van de eerste EU-programma’s, geïnitieerd tijdens het Nederlands voorzitterschap in 1988.
Ik zou me er niet over opgewonden hebben omdat ik denk dat zo’n naam in de praktijk niet meer dan een ‘naam’ is, net zoals je voor het aanvragen van een Erasmus-beurs je niet eerst een toets over Erasmus hoeft af te leggen. Het gaat bij de fondsen toch vooral om het geld!
In zijn stuk hemelt Offermans de pro-Europese politiek van Duitsland op; dat is prima, maar ook altijd even opletten, zou ik denken. Retorisch heeft hij die hyperbool nodig om de tegenstanders nog scherper neer te kunnen zetten, want zij blijken ‘modieuze’ epigonen te zijn die zich kritiekloos bedienen van ‘uit de VS overgewaaid jargon’, en dat staat ‘empirisch gefundeerd, transparant en genuanceerd denken’ in de weg.
Verderop heet het dan nog dat het hier ‘gemakzuchtige semi-intellectuelen’ die te lui zijn ‘die begrippen af te leiden uit de historische onoverzichtelijke context’ en die nu met achteraf-kennis hun verontwaardiging onderbouwen. Nu zijn er over en weer wel voldoende etiketten geplakt. Offermans toont zich diep geraakt en dan kijk je al gauw niet op een adjectief meer of minder.
Offermans refereert aan het einde van WO I en de ‘deplorabele gedemoraliseerde arbeidersklasse’ waar Bauhaus wat voor zou willen beteken. De interessante vraag is dan wat Bauhaus voor die arbeidersklasse betekent heeft. Daar heeft Offermans het in empirische zin niet over. En wanneer we Bauhaus uitbreiden tot het ‘Nieuwe Bouwen’, waar Nederlandse architecten een stevig partijtje in mee geblazen hebben, dan is dat saldo niet onverdeeld gunstig.
In 2019 werd het 100 jaar moment van Bauhaus gevierd. Dat was, niet alleen in Duitsland, aanleiding tot veel aandacht voor het historische fenomeen. Bauhaus was in Duitsland na WO II zo ongeveer onderdeel geworden van de ‘Staatslehre’ omdat verondersteld werd dat het een ideologieneutraal cultureel bestand en dus onomstreden was.
Alle Duitse architecten (ook die uit Oost-Duitsland) werkten met de ‘Bauentwurfslehre’ van Neifert – een ‘Bauhäusler’ – en Bauhaus-oprichter Walter Gropius kreeg de status zo ongeveer van Goethe. Kritiek en contextualisering van het Bauhaus denken was geruime tijd niet aan de orde.
In de Duitse culturele pers was daar in 2019 geen sprake meer van. Ook Bernard Hulsman gaf in de NRC van 17 mei 2019 ruimte voor een kritische waardering van de Bauhaus-erfenis door bijvoorbeeld uitgebreid op het ‘vernietigende’ boek van James Stevens Curl in te gaan – zonder overigens zijn vernietigende conclusie over te nemen.
Dat Bauhaus geen ‘vrouwvriendelijk’ milieu was, is genoegzaam bekend, de vrouwen mochten vooral weven. Dat is een feit. Denken over gelijkwaardigheid van man en vrouw had in die tijd wel gekund want de vrouwenkwestie stond al enkele decennia in de belangstelling. Maar niet bij Bauhaus. In de gunstig onthaalde zesdelige TV-serie op ZDF/Arte van Lars Kraume in 2018 was de positie van vrouwen in de beginjaren van Bauhaus een der kritische verhaallijnen.
Het is dan ook vreemd dat Offermans meent Bauhaus op dit punt in bescherming te moeten nemen. Daar is geen enkele aanleiding voor! Des te vreemder is het dat Zuiderlucht op de drie foto’s die het artikel omlijsten werk van vrouwen laat zien, waarbij de Iers/Franse Eileen Gray gemakshalve maar even onder Bauhaus wordt meegenomen; maar nog wel een van de drie vrouwen aan een weefgetouw! Vreemd vind ik ook dat Offermans zich onder de indruk toont van de nieuwe Bauhaus-musea die in Duitsland nu tot stand gekomen zijn: Bauhaus is zonder meer een interessant historisch fenomeen en dat laat zich in het moderne cultuurbedrijf goed ‘vermarkten’.
De critici voor wie Offermans zijn onbegrip toont associëren Bauhaus met ‘een industrieel koloniaal kapitalisme’ en ‘anti-egalitarisme’ en misschien is hun verbinding met duurzaamheid en milieu wat veel gevraagd maar het had natuurlijk in 1920 ook gekund, zoals de architect Neutra in zijn werk liet zien. Ook in die jaren waren er al economen en politici die pleiten voor een ‘breed welvaartsbegrip’ zoals we dat nu noemen.
Bij lezing van het commentaar van Offermans dwaalden mijn gedachten bijna als vanzelf af naar Rotterdam. Het was in 1926 bij de opening van het Nieuwe Bauhaus in Dessau dat onder de grote groep Nederlandse aanwezigen zich ook de baas van Van Nelle, Kees van der Leeuw en zijn jonge ‘sterarchitect’ Leendert van der Vlugt bevond.
Zoals we nog wel weten was Van Nelle – nu een ‘leegstaande fabriek’ en Unesco cultureel erfgoed – een vooraanstaande onderneming in koffie, thee en tabak, een Rotterdamse onderneming geheel ingebed in het koloniale ecosysteem. Het bezoek aan Dessau legde de basis voor de vriendschap tussen Gropius, zijn vrouw Ise en Van der Leeuw.
Kees van der Leeuw werkte op dat moment aan de nieuwe fabriek voor het ‘moderne’ concern waar hij leiding aan gaf. Dat concern, Van Nelle, had al een modern imago waar het ging om design en marketing en dat zou nu zijn bekroning krijgen in een splinternieuwe fabriek, buiten de volgepropte binnenstad van Rotterdam.
Van der Leeuw bracht in 1926 ook een bezoek aan de VS en bezocht o.a. de Ford fabrieken om nog op ideeën te komen. Hij was een ‘zoekende’ man, eerst volgeling van de esoterische Krisnamurti, maar toen die beweging ophield te bestaan raakte hij in de ban van het Taylorisme.
Zijn bezoek aan Amerika deed hem zien hoe wijd verbreid dat denken daar inmiddels was. Voor Van der Leeuw sloot het Taylorisme helemaal aan bij het functionalisme van het Nieuwe Bouwen: doelmatigheid, ordelijkheid, licht en arbeidsdeling.
Het Taylorisme ‘waaide over’ uit Amerika en zette de hele industriële wereld in vuur en vlam. In dat denken werd de mens een radertje; het Taylorisme werd bevoogdend voor de arbeider en dat werd het Nieuwe Bouwen voor zijn toekomstige bewoners ook. Voor de fabriek kon het minder kwaad, zeker bij toenemende invloed van een tegenmacht, de vakbeweging.
Voor het domein van de woningbouw was de burger overgeleverd aan de normativiteit van de architect. Zeker toen Le Corbusier, ook van het Nieuwe Bouwen, het woonhuis als een machine ging duiden; daarbinnen was de wijze waarop de bewoner geacht werd er te leven bepaald.
Van der Leeuw en Van der Vlugt zetten in Rotterdam een voorbeeldige fabriek neer die respect uitstraalde voor de arbeiders. Het werkstuk leidde tot waardering van mannen zoals Gropius en Le Corbusier die beiden de fabriek bezochten. Gropius en Van der Leeuw werden vrienden. Zo maakte Gropius voor de autoliefhebber Van der Leeuw een speciale variant van een Packard V8, en gingen ze geregeld bij elkaar op bezoek.
Nog sterker: Kees van der Leeuw was een vermogende man en was niet te beroerd om anderen te laten meedelen in zijn bezit. Walter Gropius en zijn vrouw Ise leefden graag ‘groot, toen zij in de politiek moeilijke jaren dertig tekort kwamen belde Ise of stuurden ze een telegram naar Rotterdam en dan ‘stortte’ Van der Leeuw.
Aan het begin van de jaren dertig verzette Van der Leeuw de bakens, en ging in Wenen medicijnen en psychiatrie (bij Freud) studeren. Hij vertrok nadat hij voor zichzelf ook een huis als een machine had laten bouwen, ontworpen door Van der Vlugt, aan de Kralingse Plas. Een royaal huis, het staat er nog, maar het bracht Van der Leeuw niet de rust die hij zocht.
Na het drie jaar deed hij het van de hand. Net voor de oorlog studeerde hij af, keerde terug naar Rotterdam en mocht zich even later – aanvankelijk in de illegaliteit – buigen over de wederopbouw van Rotterdam. Na de oorlog werd hij regeringscommissaris voor die wederopbouw. Het resultaat daarvan kunnen we kennen.
In het Rotterdam van Van der Leeuw was er in het Bauhaus-jubileumjaar 2019 in museum Boijmans van Beuningen een grote tentoonstelling die bij het ‘Museumjaarkaartpubliek’ geweldig in de smaak viel. Aan de overkant van het museum, in het Nieuwe Instituut, vond een manifestatie plaats met als naam ‘Neuhaus’ – vond ik wel geestig. De kritiek van Offermans vind ik dat niet.
FERDINAND MERTENS, Rotterdam/’s Gravenvoeren
gepubliceerd 4 juni 2021
Over vrouwen bij het Bauhaus:
Ursula Muscheler, Mutter, Muse und Frau Bauhaus. Die Frauen um Walter Gropius. Berlin, Berenberg Verlag, 2018.
Een vergaande kritiek op Bauhaus en het Nieuwe Bouwen:
James Stevens Curl, Making Dystopia. The strange Rise and Survival of Architectural Barbarism. Oxford University Press.
Over de koloniale inbedding van Van Nelle:
Gert Oostindie (red), Het koloniale verleden van Rotterdam. Amsterdam, Boom, 2020.
Door F.Eveleens – Eigen werk, CC BY 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3551869