Ik was er een tijdje niet en ben er nog steeds niet helemaal. Hoe dan te schrijven?
‘Daar kan ik je niet bij helpen, ik ben geen schrijver.’ Dat had mijn moeder tegen me kunnen zeggen. Ik hóór het haar gewoon zeggen, terwijl ze me een kommetje met appelpartjes toeschuift.
Toch zijn het zinnetjes die ik van een andere moeder leen: die van Chantal Akerman. In 2013 vloog de grote Belgische cineaste van woonplaats New York naar geboorteplaats Brussel om daar voor haar zieke moeder Natalia te gaan zorgen.
Haar boek Mijn moeder lacht, dit voorjaar verschenen in de prachtige vertaling van Martine Woudt, is een onontkoombaar verslag van die periode. Het zijn dagen, weken, maanden – bij Akerman is de tijd net zozeer fluïde als dat ze stilstaat – waarin ze zich voorbereidt op Natalia’s dood, op de onvoorstelbare afwezigheid van een vrouw die altijd te dichtbij was maar ook veel te ver weg.
Uiteindelijk lijkt Natalia op te knappen, maar dan nog blijven zij en haar dochter gepantserd tegenover elkaar zitten: moeder voor altijd getekend door haar onbespreekbare tijd in Auschwitz, dochter worstelend met haar manische depressiviteit, het ene volledig verworteld met het andere. Intussen probeert Akerman ook nog al schrijvende de traumatische relatie met haar ex C. te verwerken.
Hoe is het mogelijk dat dit boek geen moment onder zijn eigen zwaarte bezwijkt?
Omdat Akerman wél een schrijver was. Een schrijver die met ontzagwekkend gemak tussen verschillende vertelperspectieven schakelde en die met glasheldere zinnen de onpeilbare diepte onder alledaagse situaties en dialogen voelbaar maakte – precies zoals ze dat deed in haar films. En ook een schrijver die zonder enige aarzeling haar eigen gevoelens, angsten en twijfels in de ogen durfde te kijken. Misschien dat ik daarom in de illusie verkeer dat ik Akerman met de jaren een beetje heb leren kennen, dat ze me vertrouwd is op een manier die je misschien alleen met dode kunstenaars kunt hebben.
‘Je voelt het in boeken of films als er waarheid is. Zelfs als die onduidelijk blijft, vooral als die onduidelijk blijft.’
Dat had ik zelf kunnen denken, maar het is Akerman die het schrijft – en het al op 25-jarige leeftijd in de praktijk bracht met Jeanne Dielman, 23, quai du Commerce, 1080 Bruxelles (1975). De lange, benauwend stille shots van die film doen je met je ogen naar adem happen: wat gaat er allemaal om in huisvrouw Jeanne, terwijl ze haar appartement opruimt, koffie zet, aardappels kookt, mannen ontvangt? Welke demonen houdt ze zo op afstand, tot de routines beginnen te haperen?
Op YouTube staat een mooi fragment uit de making of, waarin hoofdrolspeelster Delphine Seyrig gefrustreerd raakt omdat Akerman nauwelijks kan uitleggen wat Dielmans motivaties zijn; ze schreef het scenario immers heel intuïtief, in een soort roes. Pas later, jaren nadat de film haar tot meestercineast had gebombardeerd, zou Akerman begrijpen dat die Brusselse huisvrouw eigenlijk haar moeder was.
Die verknoping van haar oeuvre en haar familiegeschiedenis benadrukt Akerman in Mijn moeder lacht door de tekst af te wisselen met familiefoto’s en filmstills. Meerdere plaatjes bijvoorbeeld uit Là-bas (2006), een lockdown-achtige documentaire waar Akerman zich verschanst in een flat in Tel Aviv en ons via de voice-over deelgenoot maakt van haar pleinvrees. Haar raspende, door nicotine verhaspelde stem hoorde ik voortdurend tijdens het lezen.
En voortdurend besefte ik wat er na de laatste bladzijden op Akerman wachtte. ‘Ik heb tot nu toe alles overleefd en ik heb vaak zin gehad een einde aan mijn leven te maken,’ schrijft ze. ‘Maar ik dacht dat kan ik mijn moeder niet aandoen. Later, als ze er niet meer is.’ Een jaar na de publicatie van Ma mère rit, in 2014, overleed Natalia; in 2015 beëindigde Akerman haar leven. Ook dat is een dood waar ik om rouw.
Chantal Akerman, Mijn moeder lacht. Amsterdam, Uitgeverij Koppernik, 2024