Hij lag in Rouwkamer 3. Ik was bang om te gaan kijken. Onderweg herkende ik de Vlaamse Steenweg uit de krant. Fietser levensgevaarlijk gewond. Foto erbij. Blauw licht. 

Een week later leefden al mijn vrienden nog, behalve hij. Ik huilde. Ik wist niet dat ik zoveel van hem hield. 

Een opvallend kleine begrafenisondernemer liet me binnen. Voor de deur stond een grote Jaguar. Geen idee of die van hem was. Met verdriet kun je – hoe dan ook – geld verdienen. In het glazen kastje op de gang lagen zakdoekjes met het logo van de zaak.

Onverwacht was ik meteen blij om hem te zien. Hij zweeg weliswaar nogal veel, maar dat bespaarde ons de overlap van spreekwissels. Onze gesprekken waren dikwijls gulzig. Ik liet al mijn klachten bij hem achter. Net zoals altijd. Ook dood kon hij mij troosten. Ik wist wat hij zou zeggen. Pardon, en dat hij het ook liever anders had gewild. Of toch voor mij en al die andere mensen. 

Hij had een gek mutsje op en de vouw in zijn handen kwam van iemand anders, maar ik herkende zijn vingers. Ik voelde aan de manchetten van zijn hemd. ‘Heb je dat horloge aan?’, vroeg ik. Hij had geen horloge aan. De laatste keer vertelde hij over een horloge, uit een bijzonder atelier in Londen. We moesten er heel hard om lachen. Op de kleine wijzer stond Remember, op de grote You will die. 

Zouden er mensen bestaan die troost kunnen vinden in een polyester orchidee?

Op zijn buik lag een bloem. Ik begreep niet waarom. Zouden er mensen bestaan die troost kunnen vinden in een polyester orchidee? Met een steel nog treuriger dan de blaadjes? Ik legde de bloem terug. 

‘Hoe lig je daar nu!’, zei ik. Het kopkussen was te dik. Zijn kin lag in een knik. Zijn wangen hingen slap naar achteren. Het liefst wilde ik hem zachtjes goed leggen. Het zou me nooit gelukt zijn. Ik vloekte op zijn gewicht. Hij was een mooie man, vroeger, toen hij zich nog niet zo goed kon verbergen, met die mond en die ogen. 

Ik maakte een foto van de muziek in Rouwkamer 3, twee soorten grijs, daartussen een driehoekig stukje plafond met een luidspreker. Er drupten vieze pianomelodietjes uit, Let it be, voor in de supermarkt. Het was niks voor hem. Ik probeerde de onzin weg te moffelen in mijn jas.

Het was de eerste keer dat ik mijn hand op die van hem legde. Wij raakten elkaar nooit aan. Zo waren we niet. Wij redeneerden alleen maar. Woorden waren alles. En vertrouwen. Ik vertrouwde hem helemaal. Dat hij dood was maakte geen verschil. Hij bleef vertrouwd, zelfs in Rouwkamer 3. 

Het verbaasde me hoe ineens alles makkelijk werd. Een dode vriend is geen kunst. Ik herinner me hoe we een keer afscheid namen op een brug. Het was een mooie avond. Het verkeer raasde door het donker, maar we gaven niet toe. Wij dansten onbeholpen rond een liefde heen. 

‘Ik hou van jou’, zei ik. En dat ik hem ging missen. In Rouwkamer 3 was alles vanzelfsprekend.