Dansmuziek

Bij ons op voetbal ging je van de C, hup, naar het eerste elftal, omdat er voor de A en de B niet genoeg jongens waren. Of, in mijn geval, naar het tweede, omdat het eerste te hoog gegrepen bleek. Stond je als jochie van vijftien ineens op het gras met van die nietsontziende knoepers.
Een van hen was import, hij kwam helemaal uit Amsterdam. Die moest wel verstand hebben van het echte leven. Hij gaf me een zwart TDK-bandje. Dit was geen Boer Harms en Vrouw Haverkamp, zoveel was snel duidelijk. De band op kant A noemde zich de B52’s, die van kant B de Ramones. Dít was dus echte muziek. Raar en snel, maar stoer en opwekkend en – voor wie er een nanoseconde voor openstaat – gruwelijk dansbaar.
De wereld lag aan mijn voeten, letterlijk, want wat bleek: in een mysterieuze bar-dancing, veilig verstopt in een oud stoomgemaal buiten ons dorp, kwamen ze elk weekend van heinde en verre om op dit soort muziek te dansen. Het werd uiteraard mijn thuishonk, tot afgrijzen van mijn ouders.
Zonder dat cassettebandje (Johan, bedankt nog hé!) had ik onlangs, dertig jaar later, niet in een oud-krakershol in Rotterdam staan dansen bij een feestje van een band die al veertig jaar buiten de gebaande paden opereert: The Ex. Raar en snel, maar stoer en opwekkend en – voor wie er een nanoseconde voor openstaat – gruwelijk dansbaar.
Een band die op dit feestje niet had misstaan, was het eigengereide La Fille d’Ernest, rond de onvermoeibare Vévé Mazimpaka. Voor meer over die Ernest en haar dochter, zie pagina 12 van deze Zuiderlucht.

DIETER VAN DEN BERGH

Arcade

We kunnen er lang of kort over lullen, het culturele hoogtepunt van 2019 blijft toch gewoon Duncan Laurence op het Eurovisie Songfestival. U denkt nu misschien dat ik een grapje maak. Of dat er nog een ironische twist komt. Niks van dat alles. Geen boek, film, voorstelling of wolkenpatroon liet me dit jaar zo lelijk huilen als die Tilburgse jongen met een glazen microfoon in zijn hand.
U moet begrijpen dat ik uit de Balkan kom en de liefde voor het songfestival er bij mij dus met de paplepel in is gegoten. Mijn ouders hadden een broertje dood aan het traditionele Nederlandse gezeur dat ieder jaar ons grote muziekfeest dreigde te verpesten, dus keken we, zoals het een echte migrantenfamilie betaamt, via onze satelliet naar de Bosnische uitzending met een grote bak popcorn op schoot. Drie keer stemmen voor Bosnië, drie keer stemmen voor Kroatië, popcorn bijvullen, en tijdens het pauzenummer ruziemaken over de ultieme top drie. Mijn Limburgse jeugd in een notendop.
Maar ondanks het feit dat ik met mijn driedubbele nationaliteit ieder jaar meerdere kansen had op winst, zag ik nooit een van ‘mijn’ landjes het songfestival winnen. De laatste overwinning was namelijk vlak voor mijn geboorte in 1989, toen de Joegoslavische groep Riva zegevierde met het nummer Rock me baby. Een van de laatste stuiptrekkingen van een Joegoslavisch eenheidsgevoel. En toen, dertig jaar later, was Duncan daar, met zijn piano en zijn engelenstem, die voor even al mijn wonden heelde.

DARIA BUKVIĆ

Bitterzoet

Tijdens de vorige kerstvakantie haalde ik na een druk najaar mijn leesschade in met enkele boeken die al lang op mijn lijstje stonden, en toen gebeurde er iets wonderlijks: ze bleken stuk voor stuk goed. De titels ervan kan ik me, behalve Pfeijffers Grand Hotel Europa, ironisch genoeg niet herinneren, maar dat is volledig te danken aan de roman die daarna kwam. Nu kijk ik altijd wel uit naar de nieuwe geesteskinderen van Houellebecq, maar Serotonine blies me werkelijk van mijn sokken. Dan heb je een paar echt goede boeken achter de kiezen, het kruim van ons taalgebied, aangevuld met een paar internationale toppers, en dan lees je Houellebecq en voelt het alsof je op tv naar Messi zit te kijken: hij is gewoon nóg eens vijftig procent beter dan al die andere supersterren.
Dat de recensies daarbij niet altijd goed waren, is wat mij betreft onbegrijpelijk, maar uiteindelijk haast louter aan MeToo te wijten, aangezien ‘vrouwvriendelijkheid’ tegenwoordig blijkbaar een criterium is in boekbesprekingen. Literaire criteria lijken bijkomstig, terwijl dit ontegensprekelijk Houellebecqs beste, meest rijpe werk is. Het is een soort ‘laat’ boek van een stervende westerse man, die gelaten zijn beschaving ten onder ziet gaan en zich op een punt bevindt waar ‘de historische voorwaarden voor het geluk’ simpelweg niet meer aanwezig zijn. En net als bij Oscar Wilde denk je op elke pagina: hij heeft verdorie gelijk. Lees dit boek. Laat dit jaar ten onder gaan in bitterzoet smakende schoonheid.

YANNICK DANGRE

De Wende

Een half jaar lang ging ik alleen de deur uit voor wat moest. In augustus was het mooi geweest. Alsof ik op een andere planeet landde, betrad ik het festivalpark. Met ingedronken moed wurmde ik me naar voren om Wende Snijders te zien. Terwijl achter me duizenden mensen nietsvermoedend feestvierden, werd ik betoverd door een verleidelijk dier dat zong, danste, stampte en schreeuwde alsof haar leven, en dat van ons allemaal, ervan afhing. Haar lijf en haar woorden – vurig en vlijmscherp – werden één. Na afloop gooide ik me neer in het smerige festivalgras. Ik voelde me herboren. De pijn was weg en bleef weg. Het jaar kon beginnen.

Na de Wende stonden de sluizen voor vrouwelijk heldendom open. Zo kwam Lana del Rey (niet meer aan gedacht sinds Video Games) terug in mijn leven. Dankzij Norman Fucking Rockwell!! vergeet ik haar nóóit meer. Fijn ook dat ze op dat album verdergaat waar Wende was gebleven: “I’m the lightning, the thunder, kind of girl who’s gonna make you wonder who you are and who you’ve been.”

Ook begon ik in Benjamin Mosers biografie van Susan Sontag. Überintellectueel Sontag, “die uit een aardappelschil nog een theorie wist af te leiden”, was gefascineerd door regisseur Antonin Artaud, die geloofde in “harmonie tussen dierlijke impulsen en het intellect.” De “breuk tussen taal en vlees” moest worden geheeld.

Artaud had erbij moeten zijn die avond in het park; had hij kunnen zien hoe Wende dat probleem even beestachtig als elegant de wereld uithielp.

ANNEMARIE STAAKS

Verhalenvertellers

“Hoe komt het dat jij altijd leest?”
Met een grijns veegt Salvatore van Bar Centrale het tafeltje schoon waar ik neerstrijk met een boek onder de arm. In een setting van travertijn tegels, strak gesnoeide ligusterbomen en door een metalen buis met elkaar verbonden hardstenen zuiltjes ben ik de enige.
“Een boek is fijn gezelschap”, zeg ik. “Het is bescheiden, loyaal en stelt zelden teleur.”
“Je kunt elkaar toch ook gewoon verhalen vertellen?”, zegt Salvatore als hij even later  
een Aperol Spritz en een bakje pinda’s op het witmarmeren tafeltje schuift.
Hij gaat zitten en grijpt naar zijn Huawei.
   “Ha”, zeg ik, “jij leest ook.”
Hij kijkt naar de lege stoelen om hem heen. “Ik verveel me.”
Achter hem prijkt een handgeschreven A-viertje met ‘Cedesi attivita’. Salvatore houdt ermee op. Het terras blijft te vaak leeg. De verhalenvertellers laten het afweten.
Een dag later heb ik er afgesproken met Deborah, een kunstenares die net haar autobiografie heeft geschreven. Nu nog een uitgever – in haar woonplaats New York draaien tienduizenden aspirant-schrijvers dezelfde pirouette.
Laatst nam ze deel aan een ‘elevator pitch’: met 800 lotgenoten mocht ze drie minuten over haar boek praten. Zeven literair agenten gaven haar hun visitekaartje. Nu volgt de tweede horde: 50.000 volgers op social media. Eerder neemt een uitgever je niet serieus. Een boek moet vóór de lancering viral gaan.
“Gaat lukken”, zegt Deborah, doordrenkt als ze is met het optimisme-gen van haar thuisland. Dan vertelt ze me haar levensverhaal, uit de categorie waar-gebeurd-maar-geen-mens-die-het- gelooft. Ik wel. Mai Spijkers mag me bellen.

WIDO SMEETS

Russen

Lasha staat in ‘zijn’ theater. Het Shota Rustaveli Staatstheater in Tbilisi. Een paar minuten geleden, in een koffiezaakje op de Rustaveli Avenue, raakten we aan de praat, nu volgen we hem op onze privétour. Hij klimt op de bühne waar hij speelde in Richard III, een uitvoering die naar zijn zeggen internationaal hoge ogen gooide. Momenteel repeteert hij voor een bijrol in de Georgische versie van Platoon. Geen Shakespeare, maar schieten tegen de Russen.

Mijn blik gaat omhoog naar het balkon aan het andere eind van de zaal. Het is daar waar Christine ooit knielde voor de macht van de Sovjet-Unie en boog voor haar lot. Als maîtresse van Lavrenti Beria, de Heinrich Himmler van de USSR, werden keuzes voor haar gemaakt. Tijdens de opera Norma mocht ze met haar hoofd tussen zijn knieën alvast proeven van dat voorrecht.

Ik kan in Tbilisi niet anders kijken dan door de ogen van de personages uit Het Achtste Leven. Het boek kreeg een speciaal plekje gemaakt in de rugzak, ter grootte van een extra paar schoenen. De 1300 pagina’s konden op geen enkele andere plek gelezen worden dan waar het verhaal zich afspeelt: Georgië. Bij het lezen over Christine en haar familie trekt een roerige eeuw geschiedenis voorbij. Op het einde van het boek sterft ze op de barricades, tijdens een demonstratie tegen de Russische overheersing.

We volgen Lasha door de coulissen naar buiten. Aan de overkant van het theater waar hij met een sigaret in zijn hand afscheid van ons neemt, bestormen demonstranten twee weken later met geweld het parlement. Woedende Georgiërs houden de Rustaveli Avenue drie dagen gegijzeld. Totdat de Russische politicus die ‘hun’ parlement voorzit, opstapt. De Russen, altijd weer de Russen.

ADRIENNE PETERS

Geloof

Eind oktober probeerde een man brand te stichten bij een moskee in Bayonne en schoot twee mensen neer. Hij was 84, een niet alledaags gegeven in een wereld die gewend is aan terroristen in testosteronbommetjesleeftijd van 16 tot pakweg 35 jaar.

Het werd nog verwarrender toen het radionieuws dezelfde avond ’s mans motief meldde: hij wilde de brand in de Notre-Dame wreken. Daar bleef het bij. Een deel van de luisteraars zal er de bevestiging in hebben gehoord dat er werkelijk een islamitische aanslag op de kathedraal te wreken viel.

Zo vatten de nog smeulende complottheorieën van direct na de brand steeds opnieuw vlam. Iets te onoplettend restaureren kon de oorzaak niet zijn, nee, de moslims hadden het gedaan. Of de joden. Of God zelf wilde in de Goede Week zijn teleurstelling in de westerse beschaving laten blijken.

Niks gewone fik. Het moest een symbolisch inferno zijn. Voor zover nog nodig heeft de Notre-Dame zich definitief bewezen als topkunstwerk: je kunt er werkelijk alles in zien.

De ergste nablussers moeten nog komen: de godjes die hun plasje willen doen over het gehavende monument. Hoeveel schade volgt nog door bedrijven en miljardairs die met dank aan vrijwel ontbrekende belastingen nu de Sinterklaas uithangen? Of door presidenten en burgemeesters die naar goed Frans gebruik hun eigen ‘piramides’ willen nalaten, desnoods op bestaande gebouwen?

De religie waaraan de Notre-Dame haar bestaan dankt, mag in dit deel van Europa op sterven na dood zijn, geloven doen we nog even graag als vroeger. Twijfel wordt gereserveerd voor – al dan niet ongemakkelijke – waarheden.

PAUL VAN DER STEEN