70

In de film A Brief History of John Baldessari (2012) heeft John Baldessari (1931), kunstenaar uit National City California, drie tips voor jonge kunstenaars. 1. Talent is goedkoop. 2. Je moet bezeten zijn – wat je niet kunt nastreven. 3. Wees op de juiste plaats op het juiste moment.

Ik zit in een zaal van het Maastrichtse conservatorium, omringd door jonge muzikanten, componisten, ontwerpers, schrijvers, dichters, kunstbende. Een voor een treden ze, soms schuchter, soms aarzelend, voor het voetlicht om zichzelf voor te stellen. Wil je een minuutje spelen, vraagt de moderator. Liever wel dan niet, al is het een flard, op een ontstemde gitaar, op een onbekende piano. Talent in overvloed, het zindert, het is gretig, er is hoop.

Ik denk aan de woorden van John Baldessari.

Al maanden luister ik naar de sprankelende liedjes van Mumford & sons, afgewisseld met de uitgebalanceerde songs van Leonard Cohen (1934), – a lazy basterd living in a suit, zoals hij zichzelf met een ongetwijfeld grote grijns wegzet in het prachtige Going Home. Dat ook Op weg naar het einde had kunnen heten – going home without the costume that I wore. Als je de zeventig bent gepasseerd, krijg je de vraag geheid voor de kiezen. Wat valt er te zeggen? John heeft gesproken. “Dat je nooit bevrijd kunt worden van je eigen incompetentie”, zegt Leonard.

Op het podium grijpt een meisje van dertien de microfoon, berooft me van mijn gedachten en sleurt iedereen in haar lied.

EMILE HOLLMAN

Te goed

Neem de Tweede van Beethoven. Ik had hem in geen jaren meer beluisterd. Ik wist nauwelijks meer dat-ie bestond. Bij wijze van spreken dan, want als er een Vijfde en een Negende zijn, is er natuurlijk ook een Tweede.

Iemand die zo bekend is als Beethoven zit zichzelf een beetje in de weg. Je hoeft dat niet meer te horen, denk je. Je weet het wel.

Laatst heb ik hem toch weer eens uit de kast gehaald, de Tweede. Al bij de eerste maten was ik terug in mijn ouderlijk huis. Daar hoorden we elke week het Sonntagmorgenkonzert op WDR 3: “Es spielt für Sie das Kölner Rundfunk Sinfonie Orchester unter der Leitung von Günter Wand”. In mijn herinnering stond er altijd Beethoven op het programma. Sterker nog, ze speelden iedere zondag de Tweede. Ik zag mezelf weer zitten in de keuken met een bord yoghurt. Mijn moeder ernaast, in ochtendjas met de krant.

Weer luisterde ik niet. Ik had een Proust-moment.

Halverwege het eerste deel drong pas echt tot mij door wat ik hoorde. Steeds krachtiger, steeds onweerstaanbaarder. Wat een leven, wat een rijkdom! Een wonder van structuur waarin toch alles kon gebeuren. Als Beethoven nu eens iets minder goed was geweest, bedacht ik, dan zou hij minder vaak gespeeld worden en zou ik er al die jaren beter naar geluisterd hebben. Een geruststellende gedachte: hij was gewoon te goed, het was zijn schuld, niet de mijne.

DUNCAN LIEFFERINK

Gemis

De hoofdredacteur zag deze scherven “graag met een lichte ondertoon”, begrijpelijk, er wordt al genoeg geklaagd en gejammerd. Maar lichtheid is een vanzelfsprekende dimensie van een stijl, geforceerde lichtheid is vooral ergerlijk.

Recentelijk zijn twee bevriende schrijvers gestorven, een derde werd zwaar en levenslang invalide, kan niet meer lezen en schrijven. Vorige maand was ik op de begrafenis van Henk Bernlef op Westerveld, tegen de duinen in Driehuis. Het was een indrukwekkende bijeenkomst met moedige toespraken en funeraire, door merg en been gaande muziek. Reinbert de Leeuw speelde een van de late pianostukken van Liszt, kaal en verstild als een solitaire boom na een herfststorm. Guus Janssen speelde een stuk van Carl Philipp Emanuel Bach, de zoon die zijn leven lang de grilligste wegen zocht om onder de invloed van zijn vader weg te komen, een lievelingsstuk van Henk, het kon voor deze gelegenheid zijn gecomponeerd.

Tegen het einde sprak K. Schippers, Henks boezemvriend sinds de schoolbanken. Hij las een korte tekst voor, De kikker, waarvan ik me de eerste regel herinnerde uit Barbarber, het gestencilde tijdschrift ’voor teksten’, lichte, bevreemdende, onliteraire, absurdistische teksten waarmee zij de literaire gemeenschap tussen 1958 en 1972 flink op stang joegen. Door het gesnik om me heen kon ik Schippers’ inleidende zinnen niet verstaan, maar ik geloof dat ik zijn hartverscheurende boodschap ook zo wel begreep.

Wat een prachtige vogel is de kikker –

als hij staat zit hij bijna;

Als hij springt vliegt hij bijna.

Hij heeft nauwelijks enig verstand;

Hij heeft nauwelijks een staart ook.

Als hij zit, zit hij op wat hij niet heeft

bijna.

CYRILLE OFFERMANS

De zee aan flarden

Het verschil tussen scherven en druppels, een mens zou erover kunnen twijfelen. Tranen zijn bijvoorbeeld druppels, maar ze lijken vreselijk op scherven. En de zee is zo zout als het verdriet van de hele wereld en toch zijn we dit jaar weer aan zee geweest, met een ijsje en een opblaasboot. Wij vertrouwen de zee. Misschien omdat we niet genoeg op onze scherven letten.

Maar dit jaar was er Sandy. Haïti huilde. En in New-York liep de metro onder water. Wie had dat gedacht? Carl De Keyzer. Hij reed langs de kust van Europa en maakte foto’s, van het vertrouwen dat wij hebben in de zee en hoe wij zo mogelijk nog meer vertrouwen hebben in onszelf. Op de affiche van de expo staat in gele horrorletters: Moments before the flood. Niemand maalt erom.

In een haven in Slovenië staat een man met een baard en een korte broek. Zijn vel is getatoeëerd met monsters en tentakels. Hij kijkt naar de zee als een derderangsneptunus, zelfverklaard baas van de zee. Of misschien zijn zijn ogen dicht. Of misschien huilt hij wel tranen om Sandy. Maar ik denk van niet. Wij denken niet aan scherven. Wij voelen ons veilig. Desnoods schieten we de zee aan flarden vanuit een verroest oorlogshuis op de tong van Engeland.

Het verschil tussen arrogant en dom, een mens zou erover kunnen twijfelen. Want beide zijn even zorgeloos, tot het te laat is en er alleen nog tachtig miljoen pixels overblijven, de scherven van De Keyzer.

AN OLAERTS

Heiligen

In mijn geboortedorp staat een huis met een plaquette: hier werd ooit een man geboren die later als priester veel goeds zou doen. Hij werd zalig verklaard, inmiddels is hij in de race voor heilige. Er ontbreekt nog een wonder, de gelovigen zijn driftig op zoek, het komt dus goed. Want wie zoekt, zal vinden (Matteüs 7:7).

Een andere Roomse voorwaarde luidt dat een heilige dood moet zijn. Levende weldoeners tellen niet. Nou ja, in de media wel natuurlijk, daar smeert men ’t dagelijks brood met ongeduld. En canards. Een dode kan niet meer teleurstellen, zijn cv is af, bij een levende kan het nog alle kanten op.

Waarom leverde de herverkiezing van Barack Obama vorige maand zulke lauwe reacties op? Was hij een slechte president geweest? Om de dooie dood niet. ‘Een goede president, maar geen messias’, kopte De Standaard. De oorzaak van de wereldwijde teleurstelling lag niet bij Obama, maar bij onnozelaars die hem als een heilige zagen. Een zwarte ook nog – die krijgt bonuspunten.

In tijden van crisis hunkert de mens naar levende heiligen. Superhelden die zijn dromen werkelijkheid maken. Teleurstelling verzekerd, want ze bestaan niet. Barack Obama, Lance Armstrong, Diederik Stapel, Jimmy Savile, David Petraeus, Mark Rutte voor mijn part, hun aureolen zijn gedoofd.

Wie in dat rijtje niet thuishoort? Barack Obama. Hij is geen wonderdokter, en zijn moeilijkste jaren liggen nog voor hem. Maar hij is amper halverwege, zijn kaars brandt nog. En, om Karl Popper nog maar eens aan te halen, optimisme is een morele plicht.

WIDO SMEETS

Haagse poëzie

Telkens als ik even

knikte dat ik het wist

liet hij het water beven

en werd het uitgewist.

Met die regels van de dichter Martinus Nijhoff beëindigde Joop den Uyl in 1977 de laatste vergadering van zijn gevallen kabinet.

Kom daar nog eens om in de politiek dezer dagen. Dronken van geluk en geestrijk vocht deinde de VVD op de verkiezingsavond in september mee met Gordons L.A. The Voices. De zegetocht van de lijsttrekker/premier naar het podium werd begeleid door Coldplay:

Never an honest word

but that was when I ruled the world.

Helemaal ‘honest’ over zijn eigen culturele voorkeuren zag je Rutte tijdens de campagneweken nooit. Voordat hij zijn leven wijdde aan de kroketten van Mora, de pindakaas van Calvé, de liberale zaak en het welbevinden van het vaderland had hij ooit nog gedacht aan een conservatoriumopleiding, bekende hij eens. Hoorden we hem ergens een mopje klassiek spelen dan? Nee, hij beloofde wel een keer Frans Bauer te zullen begeleiden. Zijn concurrent Diederik Samsom herhaalde ondertussen tot vervelens toe dat Laura van Jan Smit zijn lievelingslied was.

Na de formatie werd het laatste restje schreeuw om cultuur overstemd door het gekrijs over inkomensafhankelijke zorgpremies. Dat er niets van Zijlstra’s kunstbezuinigingen werd gerepareerd? Soit. De ergste nivellering is het eindeloze gekoketteer met de duikplanksterrencultuur.

Ik heb respect voor den tzigaan

die met zoo’n kunst ons hart ontroert

dat hij ons, uit ons zelf vandaan,

naar een geheim ontvoert;

zo dichtte Nijhoff.

In Den Haag is de poëzie allang verdwenen, is verheffing een vies woord geworden en draaien ze alleen nog koopkrachtplaatjes.

PAUL VAN DER STEEN