Met de opening van het nieuwe stadhuis in 1947 begon Heerlen met het verzamelen van kunst. Bijna veertig jaar later werd de collectie ondergebracht in de Stadsgalerij, inmiddels opgegaan in Schunck. Daar wordt deze zomer een overzicht getoond van zes decennia verzamelbeleid in Heerlen: van de Amsterdamse Limburgers naar urban culture.

Kijk eens rond in je eigen huiskamer. Daar staat het tafeltje uit je ouderlijk huis broederlijk naast een stoel van IKEA. Aan de muur hangt een schilderijtje van je kunstzinnige grootvader naast een ingelijste kindertekening. Een bos tulpen staat in een vaas die eigenlijk niet meer kan, maar die je dierbaar is omdat je hem van je eerst verdiende geld hebt gekocht.

Eigenlijk zitten museumcollecties ook zo in elkaar. Vaak is er een basis, bijvoorbeeld een historische collectie of een schenking. Vervolgens komen er werken bij. Doorgaans is het de bedoeling aan te sluiten bij wat er al is, maar dat is niet altijd makkelijk. De omstandigheden waaronder verzameld wordt – praktische zaken als budgetten en locaties – veranderen. Inzichten ontwikkelen zich, opeenvolgende museumdirecteuren en conservatoren hebben verschillende voorkeuren. En niet onbelangrijk als het om hedendaagse kunst of andere eigentijdse voorwerpen gaat: het verzamelobject zelf is voortdurend in beweging. Wie bij de tijd wil blijven, geeft het heft gedeeltelijk uit handen.

De collectietentoonstelling van Schunck in Heerlen is opgezet als een aaneenschakeling van huiskamers. Patricia van den Ende, conservator collecties en verantwoordelijk voor de tentoonstelling: “De aankleding geeft het idee van ‘kunst boven de bank’. Dit is een openbare collectie. Wat hier verzameld is, is van en voor de inwoners van Heerlen – en in feite van iedereen. We willen benadrukken: dit is van u, kom kijken!”

De basis voor de gemeentelijke collectie werd kort na de oorlog gelegd. Burgemeester Van Grunsven – in functie van 1926 tot 1962 – zette zich onvermoeibaar in voor de modernisering van Heerlen. In 1947 werd het nieuwe raadhuis geopend, een strak en waardig ontwerp van Heerlens trots Frits Peutz. De ruime, lichte hal vroeg haast om kunst. Van Grunsven belastte zijn jonge kabinetschef, Pieter Defesche, met het organiseren van tentoonstellingen en het doen van aankopen ter verfraaiing van het raadhuis. Er kwam werk van Limburgse traditionalisten, zoals Charles Eyck, allicht, maar Defesche stak ook zijn nek uit. Zo kocht hij al in 1954 het grote, half-abstracte doek Spelende kinderen van Ger Lataster. “Het bleef voor de passanten een uitdaging het aantal aanwijsbare kinderarmpjes en beentjes te totaliseren”, schreef Defesche later. Werk van andere Amsterdamse Limburgers, zoals Jef Diederen en Lei Molin, volgde. Heerlen liep hiermee in Limburg voorop. Defesche ging in 1986 met pensioen. Zijn grote betekenis voor het Heerlense culturele leven wordt belicht in een aparte tentoonstelling op de eerste verdieping van Schunck.

In 1986 opende de Stadsgalerij haar poorten, Heerlen had nu een eigen museum voor hedendaagse kunst. “Op de tentoonstelling hangt de eerste aankoop van de nieuwe conservator, Anke van der Laan”, vertelt Patricia van den Ende. “Het is een portret van Berend Hoekstra met een grote gele ‘komma’ over de neus. Hoekstra was een jong talent, het schilderij is overwegend figuratief met een abstract beeldelement, een duidelijk waarneembare nieuwe stap ten opzichte van Defesche.” Van der Laan richtte zich op de actuele trends in de Nederlandse schilderkunst. Rob van Koningsbruggen, Rob Scholte, Rob Birza: alle grote Robs van de jaren tachtig en negentig zijn vertegenwoordigd.

Het was Anke van der Laan die voor het eerst de uitgangspunten voor het verzamelbeleid vastlegde. “Die moet je hebben om voor jezelf een focus aan te brengen, om verantwoording af te leggen en ook om in aanmerking te komen voor aankoopsubsidies van de Mondriaanstichting”, legt Van den Ende uit. In het aanwinstenboek uit 2000 is sprake van “representatieproblematiek en betekenisgeving”, van een “maatschappijkritische, sociologische benadering” en van “schilderijen die door hun autonomie los staan van realiteit of figuratie”. Het zijn formuleringen met de precisie van een verdragstekst: ze putten uit een tamelijk vastomschreven kunsthistorisch basisjargon maar tegelijkertijd laten ze veel ruimte voor de broodnodige eigen invulling.

In 2001 neemt Patricia van der Lugt het stokje over. In haar huiskamer op de tentoonstelling hangt werk van onder meer Klaas Kloosterboer, Steven Aalders en Jan Andriesse. Dit zijn ze nu, die “schilderijen die door hun autonomie los staan van realiteit of figuratie”, ook wel aangeduid als fundamentele schilderkunst. Ze gaan “nergens” over. Ze onderzoeken de eigenschappen van de verf, de kleur, de handeling van het schilderen, het schilderij als object.

In de periode-Van der Lugt verhuist de Stadsgalerij van het Raadhuisplein naar de kelderverdieping van het Glaspaleis, inmiddels omgedoopt tot Schunck. In 2008 volgt de samensmelting met de muziekschool, architectuurcentrum Vitruvianum en de bibliotheek; Stijn Huijts wordt de eerste directeur van de cluster. Het multidisciplinaire karakter van Schunck vindt zijn weerslag in nieuwe concepten die worden aangehangen – urban culture, het newseum – en dus in het aankoopbeleid. Naast schilderkunst komt er ruimte voor fotografie, video’s, sculptuur en werk dat de raakvlakken tussen muziek en beeldende kunst opzoekt, zoals de ontwerpen voor CD-omslagen van Stanley Donwood. Merk op dat Donwood geen Nederlander is; behalve de terminologie raakt ook de collectie internationaal georiënteerd. Het lijken trends die zich ook na het recente vertrek van Stijn Huijts naar het Maastrichtse Bonnefantenmuseum nog wel even zullen voortzetten.

Van de Amsterdamse Limburgers naar de fundamentele schilderkunst en dan naar urban culture: de verzameling heeft zeker de laatste decennia vrij sterk de actualiteit gevolgd. De tentoonstelling plaatst dan ook op een interessante manier in perspectief wat we ooit nieuw of zelfs schokkend vonden. Soms kun je dat nog heel goed navoelen, soms minder. Dat inzicht noopt tot een zekere bescheidenheid ten opzichte van de laatste nieuwigheden. En belangrijker nog: de afstand in tijd verheldert de blik op het oudere werk in de collectie. Daar zit veel moois bij. Een deel ervan zou een meer permanente plek in de Heerlense huiskamer verdienen.

Voor eeuwig de jouwe en Pieter Defesche, de geruisloze basis. T/m 12 augustus in Schunck*, Glaspaleis, Heerlen. www.schunck.nl Uit dezelfde collectie:

Couleur radicaal – in het spoor van de Heerlense avant-garde. T/m 12 augustus in de Timmerfabriek, Maastricht. www.marres.org.