HBO en Netflix hebben een tv-revolutie ontketend die ons massaal aan het serieslurpen (bingewatchen) heeft gebracht. Is dit de definitieve aanval op het afbrokkelende huis van de roman? Volgens MARK CLOOSTERMANS doet een goede serie niet onder voor een goed boek. “Wat een luxe, al die hoogwaardige verhalen op papier en scherm.”

Op kantoor, onder vrienden of op een feestje waar je geen mens kent… Als je verlegen zit om een gespreksonderwerp, is de vraag “welke tv-series ben je aan het volgen?” altijd een goede zet. TV-series zijn een opsteker in de conversatie. Mensen zijn gretig om ontdekkingen te delen. Wanneer hoor je nog zo praten over boeken?

Welke series ík volg? Meerdere, zoals altijd. Maar de reeks die ik u met welhaast fysieke drang wil aanraden, is Better Call Saul. Die moét je zien. Maar eerst moét je alle seizoenen van het tv-meesterwerk Breaking Bad bekijken, want daarvan is Better Call Saul een prequel. De prequel beantwoordt de vraag “hoe veranderde de jonge advocaat Jimmy McGill in de onderwereldadvocaat Saul Goodman, die we al kenden uit Breaking Bad?”

Het antwoord ligt in een confrontatie met Jimmy’s broer Charles. De gereputeerde advocaat Charles McGill kan het niet verkroppen dat zijn jongere broertje Jimmy ook een bul gehaald heeft. Volgens Charles is Jimmy de wet niet waardig. Daarvoor is zijn moreel kompas niet standvastig genoeg. En Charles heeft een beetje gelijk – Jimmy is veel minder recht in de leer dan grote broer. Maar het is door de confrontatie met zijn veel te perfecte, (schijn)heilige, naar de letter van de wet levende broer, dat Jimmy aan zijn val begint. Ook voor de kijker is Charles McGill afstotelijk: te perfect, te puur. Te puur zelfs voor het echte leven: Charles heeft zich in het hoofd gehaald dat hij allergisch is voor elektromagnetische straling. Zij het fysiek of mentaal, Charles McGill is een ziek man, en toch blijft onze sympathie uitgaan naar zijn broer Jimmy. Die staat in het leven. Hij wankelt al eens. Dat maakt hem menselijk.

Populaire nieuwe kunstvormen moeten zich altijd verantwoorden. Is het geen tijdverspilling, tv-series kijken in plaats van je tijd te nemen voor ‘echte’ kunst? Vormen ze geen slechte invloed op de jeugd?

Films, strips, videogames, tv-series… ze moeten door een voorgeborchte van demonisering voordat hun waarde wordt erkend. Voorstanders zoeken dan graag steun bij reeds erkende kunstvormen. Film schurkte de eerste jaren dicht bij theater aan. Wie uren voor de tv zit, ziet graag gelijkenissen met de literatuur.

Men pleegt dan te verwijzen naar de 19e-eeuwse feuilletonromans: de intussen gecanoniseerde werken van Dickens, Balzac, Dumas en Couperus die oorspronkelijk in afleveringen in kranten of tijdschriften verschenen. De tv-serie zou een voortzetting van die traditie zijn, de traditie van in stukjes geleverde verhalen, die doorgaan zolang het publiek er pap van lust.

Wat een merkwaardige vorm van lof! Die loodzware boeken zijn vandaag immers heel wat minder populair dan toen. Wie waagt zich nog aan Dumas? Hoeveel werken van Couperus raken nog regelmatig herdrukt? Dickens is in het Engels nog populair, inderdaad, maar in Nederlandse vertaling is hij voor een uitgever de kortste weg naar een verliespost.

Die feuilletonliteratuur was trouwens niet bij iedereen geliefd. Marcel Proust, chroniqueur van het snobisme, laat in A la recherche du temps perdu een personage zijn gal spuwen over een vandaag onbetwist meesterwerk, Verloren illusies van Balzac. Dokter Brichot ‘bekent’, eigenlijk klopt hij zich erom op de borst, dat hij weinig op heeft met dat soort feuilletonromans. En zijn redenen daarvoor zijn in een handomdraai te transponeren naar de tv-series van nu. Eerste kritiek: dit soort verhalen laat de levensechtheid varen en kiest voor onwaarschijnlijke (‘Rocambole-achtige’) ontwikkelingen, die elkaar eindeloos opvolgen. Dit klinkt als de kritiek op tv-series dat er toch veel pulp bij zit, dat de verhalen bovendien van de ene cliffhanger naar de andere razen, niet stoppend tot de laatste kijker de tv heeft uitgezet.

Tweede kritiek: dit soort verhalen legt te veel de klemtoon op plot (‘het andere uiterste van het soort oeuvre waar de kunst de inhoud te boven gaat’), te weinig op vorm, de ‘taal’ van het genre. Kunstzinnig, of in dit geval ‘literair’, wordt gedefinieerd als datgene wat technisch superieur is, los van wat het eigenlijk onder woorden brengt.

Wat is dat, ‘literair’? Wat onderscheidt de literatuur van de eindeloze riemen papier die met brol bedrukt worden? Geconfronteerd met het succes van tv-reeksen deed schrijver en Groene Amsterdammer-redacteur Joost de Vries erg uit de hoogte: hij had, zo zei hij in De Morgen, nog maar één reeks gezien die echt literaire waarde had. Dat was The Wire. Nu vind ik The Wire een vlijmscherpe, razend intelligente, uitzonderlijk goede reeks. Maar is het niet erg toevallig dat een redacteur van een links opinieblad valt voor een serie met een duidelijk linkse signatuur? Ik val niet over die politieke kleur. Ik val over het feit dat De Vries het verschil niet kent tussen literaire waarde en politiek. ‘Literair’ wordt hier gedefinieerd als: een verhaaltje dat strookt met mijn overtuigingen.

Better Call Saul. foto Netflix

De roman, de poëzie en de toneeltekst zijn vormen van literatuur, dat weet iedereen. Maar daarnaast kennen we ook literaire non-fictie. Literaire thrillers. En de songteksten van Bob Dylan kregen in 2016 van de Nobel-jury het predicaat ‘literair’.

Zijn er onderwerpen die alleen op papier goed behandeld kunnen worden? Ik denk van niet. Neem een typisch onderwerp als het huwelijk. Duizenden keren ontleed in de roman, maar net zo goed het onderwerp van de tv-serie The Americans, over twee Russen die tijdens de Koude Oorlog undercover gaan in de VS. Ze zijn onderdeel van een geheime oorlog, die ze tegelijk binnen de perken proberen te houden. Maar jarenlang man en vrouw spelen en onderweg twee kinderen verwekken doet het masker overgaan in een identiteit. Ze houden zich voor dat hun huwelijk slechts een rol is – maar een rol die je jarenlang speelt, zal werkelijkheid worden. De personages hebben hun werk (spioneren) en een relatie die anderen uitsluit. Het verschil is niet zo groot met een alledaags huwelijk.

Televisie heeft bewezen dat je met B-genres grootse kunst kan maken. Televisie maakte van fantasy Game of Thrones, dat in elk geval in zijn eerste vier seizoenen een grootse verkenning van het concept macht was. Televisie maakte van de space opera Battlestar Galactica, een 9/11 in de ruimte. Het genre van de spionagethriller werd The Americans, een averechtse kijk op langdurige relaties.

Tv-schrijvers weten hoe je moeilijke dingen behapbaar maakt. De broederstrijd in Better Call Saul is soms te heftig om te bekijken; gelukkig zit er ook een misdaadelement in dat helemaal niet nabij aanvoelt en daarmee wat lucht in de zaak brengt. Overigens, ook de 19e-eeuwse feuilletonschrijvers wisten het publiek te lijmen. Oliver Twist mag dan een tearjerker zijn, Dickens stopte er ook een sociaalkritische boodschap in.

Zeker, er zijn elementen aan te wijzen die onvervreemdbaar literair zijn. Keren we even terug naar Proust. Van zíjn soort literatuur, een duizenden bladzijden tellende, associatief opgebouwde, stilistisch waaghalzerige analyse van een tijdvak en de fantasieën die ons leven beheersen, bestaat geen tv-equivalent. J.L. Borges, nog een “onvervreemdbare”: een kwikzilveren schrijver, die fantasy en feiten vermengt in even speelse als diepzinnige korte verhalen. Hoe zou dat er uit moeten zien op het scherm? Geen idee.

Daarnaast draaien tv-series, onvermijdelijk, minder rond taal dan literatuur. Zeker, er zijn reeksen die een heel eigen idioom opbouwen. Deadwood wordt breed gewaardeerd omwille van de Shakespeariaanse zinsconstructies, vermengd met heel veel hedendaagse scheldwoorden, bovendien gesitueerd in een wild west-context. De dialogen in Spartacus zijn een pastiche op het bloemrijke register van de Griekse tragedie. Maar er zijn niet heel veel voorbeelden in die lijn. Televisie, net als film, blijft een stroom van beelden. De kijker krijgt het verhaal gepresenteerd, de lezer moet net iets meer moeite doen om de woordenstroom in beelden om te zetten. (Maar wordt kunst diepzinniger naarmate je er meer moeite voor moet doen, of zijn dat twee verschillende grootheden?)

Het verschil tussen woorden- en beeldenstroom zit ‘m vooral in de speelruimte die de lezer heeft: je kan je de personages zelf voorstellen, de decors aankleden zoals je wil, je zal sommige dingen nooit meer vergeten en andere passages gedachteloos overslaan, al naargelang je interesses. De blik van de kijker wordt veel meer geleid door de maker. ‘De lezer is niet de toeschouwer van een toneelstuk, maar de acteur die alle rollen uitbeeldt’, schreef Harry Mulisch, ‘de lectuur is zijn hoogsteigen creatie. De schrijver levert tekst – maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer.’ Ook op dit punt zijn roman en tv-serie onvergelijkbaar. De roman is een ontmoeting van twee mensen die samen een verhaal opbouwen. Het is een paradox: de roman lees je in afzondering, je afsluitend van de wereld, maar het lezen zelf, het contact maken met andermans manier van uitdrukken, preoccupaties, kracht en beperkingen… dat is een sociale ervaring.

Word je er ook een beter mens van? Ik sta daar sceptisch tegenover. Jarenlang hebben leesbevorderaars ons voorgehouden dat boeken lezen de empathie bevordert. Vorige zomer betoogde de Nederlandse filosofe Ellen ter Gast dat hetzelfde waar is voor het volgen van tv-series. Voor welk doel ook gebruikt, het empathie-argument is paternalistisch en ongenuanceerd,. Het spant, denk ik, het paard voor de kar: je wordt niet empathischer van literatuur, maar literatuur oefent een aantrekkingskracht uit op mensen die zich interesseren voor de nuances van andere mensen.

Vast staat dat verhalen, zij het geschreven of gefilmd, een oefenterrein zijn voor de geest: een plek om emotioneel of fysiek gevaarlijke situaties te beleven, zonder zelf gevaar te lopen. Je consumeert verhalen om voorbereid te zijn op het ergste. We zijn op dat punt niet anders dan huiskatten: die ‘spelen’ ook, zodat hun jachttechnieken op peil blijven, voor het geval dat kommetje op een dag (de dag na de uitbraak van de zombie-apocalyps) leeg blijft.

Wat mij altijd wazig zal blijven, is waarom we ons schuldig moeten voelen om tijd te investeren in tv-series. Waarom is de jongere broer (tv-fictie) niet goed genoeg in de ogen van grote broer literatuur? Zeker, sinds HBO de tv-revolutie ontketende, zijn er veel spelers bijgekomen en er zit veel kaf tussen het koren, maar dat is in de boekhandel niet anders.

Kunnen we niet gewoon blij zijn dat we nu meer getalenteerde verhalenvertellers hebben dan twintig jaar geleden? Vandaag kan je de nieuwe Haruki Murakami lezen (De moord op Commendatore, twee delen, samen meer dan duizend bladzijden) én je kan je onderdompelen in het achttien uur durende derde seizoen van David Lynch’ Twin Peaks. Je kan Otmars zonen lezen, als Peter Buwalda zijn tweede roman ooit nog eens afwerkt, of je kan het naar de keel grijpende en subtiele Better Call Saul volgen. En in de boekhandel vind je up-to-date vertalingen van Italo Svevo’s Bekentenissen van Zeno en Lev Tolstoj’s Oorlog en vrede, boeken die je kijkplezier van respectievelijk In Treatment en Game of Thrones zullen verhogen omdat ze dezelfde thema’s en settings aanraken.

Wat een luxe, al die hoogwaardige verhalen op papier en scherm.

De Proust-citaten komen uit Op zoek naar de verloren tijd, deel 4, Sodom en Gomorra, in de vertaling van Thérèse Cornips. De woorden van Harry Mulisch komen uit ‘Manifesten’, opgenomen in Voer voor psychologen. Ellen ter Gast verwoordde haar mening in het boek De dappere kijker.

Mark Cloostermans (1977) is schrijver en consultant. Hij schreef onder andere De man die van vrouwen hield (over Georges Simenon) en Spoiler, een essaybundel over tv-series en literatuur.