Vincenzo Arancio was onze huisarts op Sicilië. Een fantastische man. Wanneer er iets met onze gezondheid was, hoefden we maar te bellen en dan stond hij tien minuten later voor de deur. Gingen we naar zijn praktijk dan belden we zijn vrouw, Enza, en die vond altijd wel een smoesje voor de andere wachtende patiënten waarom wij als eersten geholpen moesten worden. En in al die jaren hebben we voor die consulten en behandelingen geen cent mogen betalen.
Op een avond werden we door onze huisbaas Totò gebeld: de vader van Enza was overleden en hij zou de volgende dag begraven worden. Ik vroeg hem waar de begrafenis was en of we daar werden verwacht. “Dat zouden Vincenzo en Enza heel erg op prijs stellen”, zei Totò, die een huisvriend van hun was.
Maar ja, wat moet je dan doen? Bloemen kopen of een condoleancekaartje afgeven? Of misschien nog iets prozaïscher? Ik besloot de volgende dag naar een bloemist te gaan en te vragen wat op Sicilië gebruikelijk is. “Dat hangt er een beetje van af”, zei de bloemist. “Kende u de overledene?” Ik vertelde van onze relatie met de huisarts en zijn vrouw. “O, de schoonvader van dokter Arancio! Weet u wat: ik maak wel een kleinigheidje voor u, voor dertig euro. Ik zorg wel dat het op tijd in de kerk is, want ik moet nog meer bloemstukken voor die dienst maken.”
De begrafenis was om half twee, niet in een van de prachtige barokkerken van Noto, maar in iets dat veel leek op een vervallen patronaatsgebouw. We liepen de kerk in en zagen dat er achter onze huisbaas nog twee plekken in een bank vrij waren. We gingen zitten en keken om ons heen. De kerk was afgeladen vol. Honderd, misschien wel honderdvijftig mensen. En bijna al die mensen keken naar ons. Dat gaf ons een onaangenaam gevoel. Hadden we iets verkeerds gedaan? Totò draaide zich om en wees naar het altaar. De grond was bezaaid met rouwboeketten, maar hoog boven al die boeketten staken twee met bloemen beklede stokken uit met daartussen een lint, waarop in reuzenletters onze namen stonden: PIETRO E TILLY.
Ik kreeg het ineens erg benauwd, voelde de warmte naar mijn hoofd stijgen, alsof ik te lang in de zon had gezeten of te veel had gedronken. Totale verwarring maakte zich van mij meester. Ik kwam pas weer een beetje tot mijzelf toen we aan het einde van de mis door Totò via het middenpad mee naar voren werden getrokken om Vincenzo en Enza te condoleren. We waren niet de enigen, want alle kerkgangers duwden elkaar naar voren. Tegelijkertijd probeerden de dragers de kist in tegenovergestelde richting de kerk uit te dragen, over de hoofden van de mensen heen. Totale chaos met weinig ontzag voor de overledene.
Vincenzo en Enza omhelsden ons.
Onze huisbaas was trots op ons.