Charles Esche, directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven, en Stijn Huijts, directeur van het Bonnefantenmuseum Maastricht, denken in deze wisselcolumn schrijvend na over beeldende kunsten.
In een ingezonden stuk (NRC, 1 februari j.l.) zwengelde oud Mondriaan Fonds– en theaterdirecteur Melle Daamen weer eens de discussie aan over de achterblijvende rijksfinanciering van musea voor moderne en hedendaagse kunst.
Slechts twee musea die zich (ook) bezighouden met het verzamelen en presenteren van moderne en hedendaagse kunst worden gefinancierd door het Rijk: het Kröller-Müller Museum en het Rijksmuseum Twente. De meeste musea voor moderne en hedendaagse kunst zijn dus in de praktijk aangewezen op gemeentelijke of, zoals in het geval van het Bonnefantenmuseum, op provinciale subsidie als belangrijkste financieringsbron. De financiële opgaven waarvoor de belangrijkste gemeentelijke en provinciale spelers in het museumveld zich gesteld zien zijn zeker niet minder, en Daamen pleit mede daarom voor een herijking van het financieringsstelsel, zodat ook niet-rijksmusea in aanmerking kunnen komen voor meerjarige ondersteuning door het Rijk.
De suggestie dat, zoals sommigen hiertegen inbrengen, de logica van die traditionele verdeling te maken heeft met het eigendom van de collectie, is natuurlijk achterhaalde kul. Dat is een puur bureaucratisch-materialistische benadering van het probleem, die niet alleen voorbijgaat aan het feit dat musea zoals het Bonnefantenmuseum ook rijkscollectie beheren en presenteren, maar ook indruist tegen mijn overtuiging dat de maatschappelijke betekenis van kunstmusea veel verder rijkt dan het verzamelen en beheren van kunstwerken. Musea kunnen betekenisvolle esthetische, educatieve, intellectuele en culturele ervaringen bieden aan een breed en divers publiek.
Criteria voor rijksfinanciering zouden mijns inziens naast kwaliteit vooral daarover moeten gaan. Maar ondertussen zit de deur van de Basis Infrastructuur (BIS) potdicht voor niet-rijksmusea. Het slot op die deur wordt gevormd door het bureaucratische criterium dat musea uitsluit die de afgelopen vier jaar overwegend door gemeente of provincie zijn gefinancierd. Pas als dat slot van de deur is, zal het volle potentieel van de Nederlandse kunstmusea die ertoe doen benut kunnen worden. Dat is de boodschap die ik graag onder de aandacht zal brengen van de minister voor cultuur, als ze deze maand op werkbezoek komt in het Bonnefantenmuseum.
Dit artikel is onderdeel van &PAPER en valt buiten de verantwoordelijkheid van de ZOUT hoofdredactie.