Jan Slothouber & William Graatsma. Ooit vormden ze net zo’n onafscheidelijk duo als Hennes & Mauritz, Gilbert & George en Bert & Ernie, in 1970 vertegenwoordigden ze Nederland tijndes de Biënnale van Ventetië. Deze maand wijdt de Maastricht Antiquarian Book & Print Fair 2012 (MABP) een retrospectief aan het ontwerpersduo dat alweer aardig hip begint te worden. “De modernistische stroming is terug van weggeweest.”

Het is Guus Beumer, directeur van NAiM / Bureau Europa die de inleiding zal verzorgen bij het retrospectief van Slothouber & Graatsma in de Sint Janskerk in Maastricht. Aanvankelijk had Graatsma (86), de enige van het duo die nog in leven is, daar liever oud-directeur Alexander van Grevenstein van het Bonnefanten gezien. “Weet je waarom?”, gniffelt Paul Hertoghs, vormgever van de MABP 2012. “Omdat Van Grevenstein zijn werk niet pruimt! Graatsma vindt het interessanter om te luisteren naar een criticaster dan naar een lofzang.”

Na een opleiding aan de middelbare technische school komt William P.A.R.S. Graatsma, zoon van een politieman, in 1952 in dienst van de Staatsmijnen, later DSM. Hier ontmoet hij Jan Slothouber. Ze vormen het creatieve brein van de voorlichtingsdienst die het concern een corporate identity moet verschaffen. (“We wilden de totale vormgeving.”) Het nieuwe beeldmerk krijgt gestalte via tentoonstellingen, reclame, relatiegeschenken, verpakkingen en advertenties, in een periode waarin een begin wordt gemaakt met de overschakeling van kolen naar chemie. William Graatsma zucht in 2007 in een radiointerview bij L1 als hem gevraagd wordt hoe het mogelijk is dat een vrijzinnige geest als hij bedrijfspropaganda kon maken. “Nu wordt daar zo over gedacht. Toen was daar geen sprake van. We voerden een opdracht uit, waren dienstbaar. En aan kunst dachten we al helemaal niet.”

In Heerlen, hart van de Oostelijke Mijnstreek, begint hun fascinatie voor de kubus die zou leiden tot een jarenlange experimenteerdrift naar geometrische wetmatigheden. Niet uit kunstzinnige motieven, maar vanwege de praktische toepasbaarheid. “Het resultaat is bruikbaar en karakteristiek, hoewel het niet door iedereen wordt bewonderd”, zei Graatsma ooit. Slothouber, nog kernachtiger: “Of het kunst is wat wij doen, betwijfel ik.”

Tegen wil en dank raakt het tweetal verzeild in de wereld van de beeldende kunst. Ze ‘profiteren’ van het feit dat op dat moment de geest van minimal art, conceptualisme en structuralisme vaardig wordt over Nederland. Ook in Limburg laten modernistische vierkant-aanhangers zich gelden: grafisch ontwerper Baer Cornet, kunstverzamelaar Jo Eyck, meesterdrukker Cor Rosbeek en architect Herman Zeekaf.

In 1965 krijgen Slothouber & Graatsma een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam: Vier kanten: maat, vorm, kleur, letter. Graatsma: “We waren hoogst verbaasd. Het Stedelijk behoorde toen tot de toonaangevende musea voor moderne kunst in de wereld.” Twee jaar later richt hij met zijn compagnon het Centrum voor Cubische Constructies op. Niet in de vorm van een fysieke ruimte, maar als concept, het CCC bestaat enkel in hun hoofd. Ze ontwerpen meubelbouwpakketten (“eenvoudige montage door 1 persoon met behulp van een schroevendraaier”), speelgoed, gewelfde stoeptegels en kinderpostzegels. Uit idealisme willen ze niks weten van copyright. Hun finest hour beleven ze in 1970 wanneer ze worden uitverkoren tot Nederlandse inzending voor de Biënnale van Venetië. “Ik dacht eerst dat het om het inrichten van een tentoonstelling van een ander ging, maar het bleek om ons eigen werk te gaan.”

Daarna ebt de belangstelling voor isometrisch gekantelde, hexagonaal gegroepeerde links- of rechtsdraaiende constructiesystemen weg. Hoezeer het duo de kubus ook blijft aanprijzen als democratische kunstvorm – want voor iedereen begrijpelijk en hanteerbaar – blijft commercieel succes achterwege. Hun modulaire banken en andere meubels, door geëxalteerde critici opgehemeld als ‘sociale sculpturen’, worden niet in productie genomen en ook de musea staan niet in de rij om hun werk aan te kopen. Het CCC sterft een stille dood. Tot overmaat van ramp worden hun banen wegbezuinigd bij DSM. Graatsma: “Ik was zwaar teleurgesteld. Kennelijk hoorden we bij de nuttelozen.” Omdat er brood op de plank moet komen, kiezen ze voor het onderwijs. Slothouber wordt lector aan de Technische Hogeschool (nu TU) in Eindhoven, Graatsma docent aan diverse bouwkunstopleidingen. In 1983 wordt hij directeur van de post-academische Jan van Eyck Academie in Maastricht.

In 2007 reageert William Graatsma op de jarenlange windstilte rond hun plastische kubusexploraties: “Ik zie het als een dip. De golfbeweging van de geschiedenis volgend, komt de belangstelling voor minimalistische en geometrische vormen weer terug. Daar ben ik van overtuigd. Kijk naar de architectuur: nu moet alles weer schuin, gebogen en golvend.”

Het blijken profetische woorden, de twee kubus-adepten worden alweer aardig hip. Vorig jaar was er een expositie bij galerie Vivid in Rotterdam en ook het Stedelijk Museum koestert warme belangstelling. Conservator Ingeborg de Roode: “In 2006 kregen we een omvangrijke schenking van hun werk, 177 objecten. We hebben het plan om een mooie, kleine dwarsdoorsnede op te nemen in onze nieuwe collectiepresentatie. Het is bijzonder dat ze met een simpel basisgegeven een ongelofelijk oeuvre hebben opgebouwd. Van gebruiksobjecten tot autonome werken. Ik constateer dat jonge ontwerpers en vormgevers zich laten inspireren door die systeemontwerpen uit de jaren zestig. De modernistische stroming is terug van weggeweest, dat verklaart de hernieuwde belangstelling voor hun werk. Wij hebben vorig jaar voor de tweede keer een replica aangekocht van hun modulaire bank, die een voorname rol speelt in de film Mandarin Ducks die het kunstenaarsduo De Rijke-De Rooij maakte voor de Biënnale van Venetië 2005. De bank is vervaardigd door Graatsma’s zoon Peter en mag straks, als het Stedelijk weer open is, door de bezoekers worden gebruikt.”

“Hun werk heeft de tand des tijds zeker doorstaan”, oordeelt Alexander van Grevenstein, de net teruggetreden directeur van het Bonnefantenmuseum. “In de kunst gaat het altijd om radicaliteit, de beste verzekering tegen veroudering. Maar of zíj radicaal genoeg waren, waag ik te betwijfelen. Ze opereerden vanuit de architectuur – dan is er een link met de kunst, maar geen zwaarwegende. Ze zweefden tussen ruimtelijke vormgeving en beeldende kunst. Maar met diepgang. Hun werk vormt een tegenwicht tegen de heersende oppervlakkigheid. Eigenlijk past het niet in het gefeestvier en geslinger die de hedendaagse kunst teistert.”

Ook vormgever Paul Hertoghs vindt dat de twee pioniers van de naoorlogse vormgeving in Nederland niet in de vergetelheid mogen geraken. Als student aan de Academie van Bouwkunst kreeg hij les van de eigenzinnige Graatsma. “Dat was in de roerige jaren zeventig. Alles stond op zijn kop, maar de Maastrichtse academie stond nog helemaal in het teken van zakelijkheid en functionaliteit. We kregen de opdracht om vakantiehuisjes te ontwerpen in het Geuldal. Ik weigerde omdat ik me wilde inzetten voor de oude buurten. Ik kreeg als reactie: ‘Het is hier geen sociale academie’. Graatsma, met zijn groot maatschappelijk engagement, steunde mij. Ook hij vond dat architectuur niet in de eerste plaats draait om esthetiek maar om mensen.”

Voor Hertoghs is eenvoud de kracht van Slothouber & Graatsma. Hun theorie is gestoeld op simpele modules. Hoewel de schijn soms bedriegt. Als ik een boekenkastje in elkaar wil zetten grijp ik altijd naar hun boek Cubic Constructions Compendium. Want ik wil ook zo’n mooie hoekconstructie maken. Het lukt me nooit.”

Jan Slothouber & William Graatsma. Ooit vormden ze net zo’n onafscheidelijk duo als Hennes & Mauritz, Gilbert & George en Bert & Ernie, in 1970 vertegenwoordigden ze Nederland tijndes de Biënnale van Ventetië. Deze maand wijdt de Maastricht Antiquarian Book & Print Fair 2012 (MABP) een retrospectief aan het ontwerpersduo dat alweer aardig hip begint te worden. “De modernistische stroming is terug van weggeweest.” door Fons Geraets

Simpele modules, maar de schijn bedriegt

Het is Guus Beumer, directeur van NAiM / Bureau Europa die de inleiding zal verzorgen bij het retrospectief van Slothouber & Graatsma in de Sint Janskerk in Maastricht. Aanvankelijk had Graatsma (86), de enige van het duo die nog in leven is, daar liever oud-directeur Alexander van Grevenstein van het Bonnefanten gezien. “Weet je waarom?”, gniffelt Paul Hertoghs, vormgever van de MABP 2012. “Omdat Van Grevenstein zijn werk niet pruimt! Graatsma vindt het interessanter om te luisteren naar een criticaster dan naar een lofzang.”

Na een opleiding aan de middelbare technische school komt William P.A.R.S. Graatsma, zoon van een politieman, in 1952 in dienst van de Staatsmijnen, later DSM. Hier ontmoet hij Jan Slothouber. Ze vormen het creatieve brein van de voorlichtingsdienst die het concern een corporate identity moet verschaffen. (“We wilden de totale vormgeving.”) Het nieuwe beeldmerk krijgt gestalte via tentoonstellingen, reclame, relatiegeschenken, verpakkingen en advertenties, in een periode waarin een begin wordt gemaakt met de overschakeling van kolen naar chemie. William Graatsma zucht in 2007 in een radiointerview bij L1 als hem gevraagd wordt hoe het mogelijk is dat een vrijzinnige geest als hij bedrijfspropaganda kon maken. “Nu wordt daar zo over gedacht. Toen was daar geen sprake van. We voerden een opdracht uit, waren dienstbaar. En aan kunst dachten we al helemaal niet.”

In Heerlen, hart van de Oostelijke Mijnstreek, begint hun fascinatie voor de kubus die zou leiden tot een jarenlange experimenteerdrift naar geometrische wetmatigheden. Niet uit kunstzinnige motieven, maar vanwege de praktische toepasbaarheid. “Het resultaat is bruikbaar en karakteristiek, hoewel het niet door iedereen wordt bewonderd”, zei Graatsma ooit. Slothouber, nog kernachtiger: “Of het kunst is wat wij doen, betwijfel ik.”

Tegen wil en dank raakt het tweetal verzeild in de wereld van de beeldende kunst. Ze ‘profiteren’ van het feit dat op dat moment de geest van minimal art, conceptualisme en structuralisme vaardig wordt over Nederland. Ook in Limburg laten modernistische vierkant-aanhangers zich gelden: grafisch ontwerper Baer Cornet, kunstverzamelaar Jo Eyck, meesterdrukker Cor Rosbeek en architect Herman Zeekaf.

In 1965 krijgen Slothouber & Graatsma een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam: Vier kanten: maat, vorm, kleur, letter. Graatsma: “We waren hoogst verbaasd. Het Stedelijk behoorde toen tot de toonaangevende musea voor moderne kunst in de wereld.” Twee jaar later richt hij met zijn compagnon het Centrum voor Cubische Constructies op. Niet in de vorm van een fysieke ruimte, maar als concept, het CCC bestaat enkel in hun hoofd. Ze ontwerpen meubelbouwpakketten (“eenvoudige montage door 1 persoon met behulp van een schroevendraaier”), speelgoed, gewelfde stoeptegels en kinderpostzegels. Uit idealisme willen ze niks weten van copyright. Hun finest hour beleven ze in 1970 wanneer ze worden uitverkoren tot Nederlandse inzending voor de Biënnale van Venetië. “Ik dacht eerst dat het om het inrichten van een tentoonstelling van een ander ging, maar het bleek om ons eigen werk te gaan.”

Daarna ebt de belangstelling voor isometrisch gekantelde, hexagonaal gegroepeerde links- of rechtsdraaiende constructiesystemen weg. Hoezeer het duo de kubus ook blijft aanprijzen als democratische kunstvorm – want voor iedereen begrijpelijk en hanteerbaar – blijft commercieel succes achterwege. Hun modulaire banken en andere meubels, door geëxalteerde critici opgehemeld als ‘sociale sculpturen’, worden niet in productie genomen en ook de musea staan niet in de rij om hun werk aan te kopen. Het CCC sterft een stille dood. Tot overmaat van ramp worden hun banen wegbezuinigd bij DSM. Graatsma: “Ik was zwaar teleurgesteld. Kennelijk hoorden we bij de nuttelozen.” Omdat er brood op de plank moet komen, kiezen ze voor het onderwijs. Slothouber wordt lector aan de Technische Hogeschool (nu TU) in Eindhoven, Graatsma docent aan diverse bouwkunstopleidingen. In 1983 wordt hij directeur van de post-academische Jan van Eyck Academie in Maastricht.

In 2007 reageert William Graatsma op de jarenlange windstilte rond hun plastische kubusexploraties: “Ik zie het als een dip. De golfbeweging van de geschiedenis volgend, komt de belangstelling voor minimalistische en geometrische vormen weer terug. Daar ben ik van overtuigd. Kijk naar de architectuur: nu moet alles weer schuin, gebogen en golvend.”

Het blijken profetische woorden, de twee kubus-adepten worden alweer aardig hip. Vorig jaar was er een expositie bij galerie Vivid in Rotterdam en ook het Stedelijk Museum koestert warme belangstelling. Conservator Ingeborg de Roode: “In 2006 kregen we een omvangrijke schenking van hun werk, 177 objecten. We hebben het plan om een mooie, kleine dwarsdoorsnede op te nemen in onze nieuwe collectiepresentatie. Het is bijzonder dat ze met een simpel basisgegeven een ongelofelijk oeuvre hebben opgebouwd. Van gebruiksobjecten tot autonome werken. Ik constateer dat jonge ontwerpers en vormgevers zich laten inspireren door die systeemontwerpen uit de jaren zestig. De modernistische stroming is terug van weggeweest, dat verklaart de hernieuwde belangstelling voor hun werk. Wij hebben vorig jaar voor de tweede keer een replica aangekocht van hun modulaire bank, die een voorname rol speelt in de film Mandarin Ducks die het kunstenaarsduo De Rijke-De Rooij maakte voor de Biënnale van Venetië 2005. De bank is vervaardigd door Graatsma’s zoon Peter en mag straks, als het Stedelijk weer open is, door de bezoekers worden gebruikt.”

“Hun werk heeft de tand des tijds zeker doorstaan”, oordeelt Alexander van Grevenstein, de net teruggetreden directeur van het Bonnefantenmuseum. “In de kunst gaat het altijd om radicaliteit, de beste verzekering tegen veroudering. Maar of zíj radicaal genoeg waren, waag ik te betwijfelen. Ze opereerden vanuit de architectuur – dan is er een link met de kunst, maar geen zwaarwegende. Ze zweefden tussen ruimtelijke vormgeving en beeldende kunst. Maar met diepgang. Hun werk vormt een tegenwicht tegen de heersende oppervlakkigheid. Eigenlijk past het niet in het gefeestvier en geslinger die de hedendaagse kunst teistert.”

Ook vormgever Paul Hertoghs vindt dat de twee pioniers van de naoorlogse vormgeving in Nederland niet in de vergetelheid mogen geraken. Als student aan de Academie van Bouwkunst kreeg hij les van de eigenzinnige Graatsma. “Dat was in de roerige jaren zeventig. Alles stond op zijn kop, maar de Maastrichtse academie stond nog helemaal in het teken van zakelijkheid en functionaliteit. We kregen de opdracht om vakantiehuisjes te ontwerpen in het Geuldal. Ik weigerde omdat ik me wilde inzetten voor de oude buurten. Ik kreeg als reactie: ‘Het is hier geen sociale academie’. Graatsma, met zijn groot maatschappelijk engagement, steunde mij. Ook hij vond dat architectuur niet in de eerste plaats draait om esthetiek maar om mensen.”

Voor Hertoghs is eenvoud de kracht van Slothouber & Graatsma. Hun theorie is gestoeld op simpele modules. Hoewel de schijn soms bedriegt. Als ik een boekenkastje in elkaar wil zetten grijp ik altijd naar hun boek Cubic Constructions Compendium. Want ik wil ook zo’n mooie hoekconstructie maken. Het lukt me nooit.”

Graatsma (l) en Slothouber in Heerlen, CCC 1967