Al meer dan een halve eeuw maakt Richard Long kunst met zijn voeten. Hij meet de aarde en zichzelf door te wandelen. EDO DIJKSTERHUIS zocht hem op in Londen. “Ik heb niet zo’n bijzonder leven. Ik ben een eenvoudige kerel die toevallig kunst maakt.”
Voordat ik Richard Longs sterke, droge hand schud heb ik 3976 stappen (3,1 kilometer) afgelegd. Daarvan liggen er 1347 in Londen waar ik met hem heb afgesproken bij de Lisson Gallery. Ik ben trappen op- en afgelopen, straten overgestoken, zo efficiënt mogelijk mijn weg gegaan. In de trein vanaf Stansted Airport heb ik zandweggetjes in het grauwe landschap geteld en zag ik een prehistorisch ogende stapel stenen die me nooit eerder was opgevallen. Iemand had langs de weg ook takkenbossen neergezet, op schijnbaar logische intervallen.
Dat is hoe je gaat kijken en denken als je je verdiept in het oeuvre van Richard Long. Zijn tekstwerken zijn opsommingen van rivieren, bergen en wegen – feitelijk en toch poëtisch. Zijn foto’s tonen lege landschappen met daarin stenen in een rij, cirkel of kruis. En zijn CV telt titels als Six Day Walk over all Roads, Lanes and Double Tracks Inside a Six Mile Wide Circle Centered on the Giant of Cerne Abbas. Lees erover en je gaat als vanzelf je stappen tellen.
“Door Londen lopen is iets heel anders dan een wandeling als kunstwerk”, helpt Richard Long (Bristol, 1945) me gauw uit mijn droom van vereenzelviging. Hij is zelf ook te voet gekomen. Zijn outfit verraadt een buitenleven: stevige schoenen, blauwe wollen muts en rugzakje van Lowe Alpine. Onder zijn arm draagt hij een rechthoekig voorwerp in een vuilniszak. Later blijkt er nieuw fotowerk in te zitten dat hij stalt bij het bureau van een galerie-assistent.
Long mag zich dan al jaren Sir noemen, hij hecht duidelijk weinig waarde aan ‘pomp and circumstance’. Zijn fleece-vest, rode trui met gaten en hippie-achtig kralenkettinkje detoneren stevig met het chique interieur van de galerie. Hij roert door zijn koffie en kijkt me met zijn scherpe maar niet onvriendelijke ogen aan vanonder borstelige, grijze wenkbrauwen en gaat verder met zijn uitleg. “Een wandeling als kunst is een geritualiseerde vorm van lopen. Mijn praktijk staat in een lange traditie van pelgrimages en ook een wandelcultuur, maar is meer gereguleerd. Ik stel mijzelf bijvoorbeeld de taak om honderd mijl in een rechte lijn te lopen, van kust tot kust of over vijf bergtoppen. Mijn werk gaat over tijd en afstand en symmetrie. Het is eigenlijk heel formeel en klassiek, alleen het medium is niet traditioneel: wandelen.”
Dat Long tot de grootste kunstenaars van zijn generatie wordt gerekend mag opmerkelijk heten. Zijn werk is lastig verkoopbaar en zo mogelijk nog lastiger uit te leggen. Er zijn vele boeken over geschreven – maar niet door hem. “Ik ben meer een intuïtief persoon dan een intellectueel”, zegt hij. “Kunst is de taal waar ik me al sinds mijn kindertijd in uitdruk.”
Tot zijn geluk had hij begrijpende ouders. Die lieten hem rustig zijn slaapkamermuren voltekenen en vonden het zelfs geen probleem toen hij aan de wand van de eetkamer begon. “Op de peuterspeelzaal en kleuterschool stond er voor mij een ezel in de klas. Ik mocht het ochtendgebed overslaan als ik wilde schilderen. En op de middelbare school was ik degene die de decors voor toneelvoorstellingen maakte.”
Op zijn zeventiende meldde hij zich aan bij de lokale kunstacademie, maar daar werd hij na twee jaar weggestuurd – waarschijnlijk omdat de docenten zich geen raad met hem wisten. Op Saint Martin’s School of Art in Londen werd hij artistiek volwassen. “In 1964 stapte ik voor het eerst mijn studio uit en de natuur in. Ik rolde een sneeuwbal totdat hij te groot en zwaar was om nog verder te bewegen. Dat was het einde van het werk. De sporen die ik had gemaakt in de sneeuw zouden smelten of bedekt raken met verse neerslag. Het was een prototype van mijn latere werk.”
A Line Made by Walking (1967) geldt als Longs eerste echte werk. Door heen en weer te lopen in een veld vol madeliefjes realiseerde hij een kaarsrechte lijn. “Ik wist instinctief dat het goed was en belangrijk: een menselijk gebaar in een natuurlijk patroon. Maar ik kon niet bevroeden dat ik daar de rest van mijn leven mee bezig zou zijn. Ik leefde erg in het moment.”
Die vroege werken maakte Long in en rond Bristol, “in mijn achtertuin”, maar al snel werd zijn actieradius groter. Eerst verlegde hij zijn aandacht naar het nabijgelegen natuurgebied Dartmoor, daarna naar de rest van Engeland, Schotland, Ierland en vervolgens het vasteland van Europa. “De eerste keer in Afrika, in 1969, was een grote stap, ook emotioneel. Ik ging naar Tanzania met twee ideeën: op de evenaar trouwen met mijn toenmalige vriendin, en een werk maken op de Kilimanjaro. Beide heb ik gedaan, hoewel het meer een ceremonie was dan een trouwerij. De dag dat we de Kilimanjaro beklommen, landde de eerste man op de maan.”
Lange tijd presenteerde Long zijn werk zonder toelichting. “Ik vond dat het werk voor zichzelf sprak, maar dat was achteraf bezien een wat naïeve gedachte. Er waren veel misverstanden over mijn werk. Op een gegeven moment was het nodig orde op zaken te stellen.”
In 1980 publiceerde hij een tekst met de titel Five, Six, Pick up Sticks, het is tot op heden zijn meest uitgebreide en belangrijkste statement over zijn kunst. Toch blijft een definitie van zijn kunst vooral een beschrijving van wat het níet is: performance, land art of verwant aan de Romantiek. “De meeste hedendaagse westerse kunst is stedelijk van oorsprong. Zodra je iets doet met de natuur of het landschap wordt dat meteen gezien als Romantisch. Maar mijn werk staat niet in die traditie. Net zo min hoort het thuis bij de ecologische beweging. Ik sympathiseer er wel mee, maar mijn werk komt voort uit een liefde voor de natuur en niet uit een politieke motivatie.”
Dat hij vaak in één adem wordt genoemd met land artists als Robert Smithson en Walter De Maria vindt Long begrijpelijk, maar is in zijn ogen onjuist. “Ik ben natuurlijk onderdeel van die generatie die ook arte povera, minimal art en conceptual art maakte. Maar land art is een bijzonder Amerikaans fenomeen. Het gaat over eigendom en grote, dure ingrepen doen in het landschap. Mijn werk is in essentie Brits en veel bescheidener. Ik maak iets uit niets. Maar tegelijkertijd kan ik heel ambitieus zijn: duizend mijl lopen of een steen verplaatsen door hem telkens te gooien en weer op te pakken. Dat vergt een hoop energie. En het uiteindelijke werk is heel groot.”
Longs werken heten ‘walks’ maar dat laat zich maar slecht vertalen als wandelingen of tochten. Het gaat immers minder over de handeling dan over hetgeen die handeling omvat,
hoe terloops of zelfs onzichtbaar dat is. Longs kunst is misschien nog het beste te begrijpen als een extreme vorm van beeldhouwen, niet met klei of marmer maar met het landschap als grondstof. Het resultaat laat zich niet op een sokkel zetten en bekijken. Je kunt het je alleen voorstellen. “Het gaat over hoe ik contact maak met de aarde, hoe ik me ertoe verhoud en op die manier mezelf meet. Wat ik doe is overal ter wereld sporen achterlaten die mijn doortocht markeren.”
Wandelen doet Long nog steeds, hoewel zijn 73-jarige lijf enige kuren begint te vertonen. Zijn meest recente trip was naar IJsland. “Het was oké, maar niet het allerbeste dat ik heb gedaan”, oordeelt hij zelf. Over een komend werk wil hij niet praten, noch over locaties die hij nog op zijn verlanglijstje heeft staan. “Ik ben geen conceptueel kunstenaar”, excuseert hij zich. “Het werk moet echt gemaakt worden voordat ik erover kan spreken.”
Wanneer zo’n werk zich aandient, is niet te voorspellen. Long vergelijkt het met de werkwijze van dichters die uren uit het raam kunnen staren voordat ze weer een woord wegstrepen. Er is ook geen recept, ieder werk is anders. “Ik ben de afgelopen vijftig jaar wel vrijer geworden”, vindt hij zelf. “Ik maak bijvoorbeeld wandelingen over dromen.”
Voorbereidingen, kleding en bepakking hangen af van de bestemming. “Voor wandelingen door bewoond gebied heb ik een klein rugzakje maar zodra je off road gaat moet je andere schoenen, een tent, eten en een gasstelletje meenemen. Als het een gebied is dat ik goed ken, zoals Dartmoor, kan ik er zo heen. Anders moet ik kaarten bestuderen. Trainen doe ik niet. Of je moet daaronder het fietsen rekenen dat ik al mijn hele leven doe – ik heb pas acht jaar geleden mijn rijbewijs gehaald.”
Afgelegen gebieden hebben zijn voorkeur, liefst zonder bomen. “Ik hou van de eenzaamheid maar ik ben zeker geen escapist. Ik hou van de energie die er vrijkomt als je in je eentje in de wildernis verblijft. In die weinig zelfbewuste toestand is het prettig sculpturen maken. Zonder bomen kun je makkelijker in een rechte lijn lopen of met een touw en een steen een cirkel trekken. Ik heb één keer in de Amazone gewandeld, daar heb ik een cirkel van bladeren gemaakt. Maar de Sahara is mijn ideale landschap: leeg, kaal en simpel. Daar heb ik heel veel werk gemaakt.”
Long maakt cirkels, strepen of kruizen – grafische archetypen – omdat een zelf verzonnen patroon volgens hem “al snel decoratief wordt en dat levert geen sterke kunst op“. Als een cirkel of kruis uitzonderlijk goed gelukt is, legt hij het werk vast met zijn camera. Samen met de tekstwerken belanden ze in fotoboeken of aan de wanden van musea. Deze werken prikkelen de verbeelding en transporteren de kijker naar elders. De steensculpturen en moddertekeningen die Long in galeries en museumzalen maakt zijn meer bedoeld voor de zintuigen. Toch ziet de kunstenaar weinig verschil tussen werken op een berg of in een ‘white cube’. “Een galerie is net zo goed een lege ruimte. Die heeft diezelfde puurheid.”
De man die de halve wereld heeft rondgelopen, van de toppen van de Andes tot de ijsvlaktes van Antarctica, keert altijd terug naar zijn geboorteplaats Bristol. “Ik ben waarschijnlijk de enige kunstenaar ter wereld die na zoveel jaar nog steeds woont op de plaats waar hij is geboren.” Hij woont in een voormalig schoolgebouw, op een comfortabele afstand van de rivieren Avon en Frome waar hij als kind al uren naar kon kijken. Iets verderop ligt een plateau, daarachter een laagveengebied.
In Bristol ontstond niet alleen Longs liefde voor het West-Engelse landschap dat hem aan het wandelen zette. Hij zag er ook veel popmuzikanten en bands. “Bob Dylan, Emmylou Harris, Neil Diamond, Chuck Berry zelfs twee keer. Ik ga nog steeds graag naar concerten en luister naar country, rock-‘n-roll, Ierse volksmuziek en af en toe reggae. Maar ik heb steeds meer het theater ontdekt. Ik ben een enorme fan van Pina Bausch.”
En hij houdt van sport. “Als je sport, ben je niet zelfbewust en kom je in een andere mentale staat. Als veertiger speelde ik nog cricket op redelijk hoog niveau. Maar rugby en zwemmen vind ik ook leuk. Ik heb eigenlijk niet zo’n bijzonder leven. Ik ben een eenvoudige kerel die toevallig kunst maakt.”
Richard Long, van 16 februari t/m 16 juni in Museum De Pont in Tilburg. depont.nl