Amsterdam is Wereldboekenstad 2008, een festijn waar het gedachtegoed van de 17e eeuwse filosoof Spinoza een prominente rol in speelt. De intellectuele erfenis van deze eerste radicale denker van de Verlichting is in de loop der jaren opgeëist door atheïsten en christenen, door mystici en rationalisten, door liberalen en communisten. Laat 2008 het jaar zijn dat het gesol met Spinoza ophoudt, betoogt Cyrille Offermans.

Sollen met Spinoza

Amsterdam is door de UNESCO uitgeroepen tot Wereldboekenstad 2008. Een jaar lang mag de hoofdstad zich het centrum van de boekencultuur noemen. De voorbereidingen zijn in volle gang, op 21 april zal de manifestatie worden ingewijd met een internationaal symposium over het auteursrecht. Dat is in elk geval een actueel thema: in menig niet-westers land, in China bijvoorbeeld, wordt dat recht met voeten getreden, en ook in eigen omgeving staat het door het expanderende internet onder druk. Maar of de Amsterdamse manifestatie in China een schuldbewuste schokreactie zal veroorzaken, is vooralsnog twijfelachtig.

Misschien is de naam World Book Capital ook wel een tikje hoog van de toren. Herinneren wij ons iets van eerdere wereldboekensteden als Madrid, Alexandrië en New Delhi? Of, dichter bij huis en nog maar kort geleden, van Antwerpen, dat zijn briefpapier in 2004 met die trotse titel mocht laten bedrukken? Het klinkt mooi, wereldboekenstad, maar de rest van de wereld merkt er weinig van. Wat niet wegneemt dat er in Amsterdam interessante tentoonstellingen en boeiende symposia verwacht mogen worden. En het moet gezegd: met het oog op de pr beschikt de stad over een aantal uithangborden van jewelste: Spinoza, Anne Frank en Annie M.G. Schmidt. De eerste voor de intelligentsia, de tweede voor het buitenland, de derde voor de modale Nederlander; zo’n sterk trio had Antwerpen niet in de aanbieding.
Van of over Anne Frank en Annie Schmidt mag niets nieuws meer worden verwacht, beide dames zijn tot op de laatste letter uitgeperst. Met Spinoza ligt dat anders. Decennialang hebben we hem bij wijze van spreken geen blik waardig gekeurd, totdat we een paar jaar geleden door de grote Engelse historicus Jonathan Israel uit onze lethargie werden gewekt. Spinoza, leerden we van Israel, was niet zomaar een grote, dwarsliggende filosoof uit de zeventiende eeuw – dat konden we ons ook nog wel uit de geschiedenisles herinneren – Spinoza was de eerste radicale denker van de Verlichting, bij hem begon de moderne beschaving. Dat betekende voor ons, onverschillige Nederlanders: werk aan de winkel. En speciaal voor Amsterdam: een late maar noodzakelijke poging tot eerherstel.
Amsterdam was, zeker tot en met de eerste helft van de zeventiende eeuw, wereldhoofdstad van de tolerantie. Baruch de Spinoza werd er in 1632 geboren als zoon van Portugees-joodse vluchtelingen. Zijn geboortehuis lag vlakbij de Amstel, in de buurt van waar nu het stadhuis en de Stopera liggen en waar eeuwenlang de jodenbuurt lag. Na de oorlog, toen het grootste deel van de Nederlandse joden bleek te zijn vermoord, zijn ook de nagenoeg laatste resten van deze vitale volksbuurt gesloopt. Spinoza heeft daar tot zijn achtentwintigste gewoond, toen werd hij uit de stad verbannen. De reden voor die verbanning is altijd schimmig geweest. Tot voor kort werd aangenomen dat het met zijn subversieve, godloochenende ideeën te maken moest hebben. In een recente publicatie van het Spinozahuis wordt dat tegengesproken. De verbanning zou met een erfeniskwestie, met een financiële schuld van zijn vader, te maken hebben gehad. De filosoof zou, in strijd met het joodse recht, hebben geweigerd die schuld over te nemen.
Dat is niet de enige duistere plek in Spinoza’s biografie. Er is, op de keper beschouwd, maar bitter weinig bekend over zijn leven. Weliswaar zijn er kort na zijn dood twee biografieën over hem verschenen, maar die spreken elkaar op cruciale punten tegen. Dat is voor latere biografen ook wel prettig, zo blijft er ruimte voor nieuwe visies en speculaties. Maar het kan er ook toe leiden dat oncontroleerbare of allang weerlegde maar graag gehoorde fantasieën een eigen leven gaan leiden. Dat geldt bijvoorbeeld voor het beeld van Spinoza als kluizenaar, dat we vooral aan een negentiende-eeuwse Duitse Schwärmer te danken hebben. Uit getuigenissen van tijdgenoten valt het beeld te reconstrueren van een vriendelijke, ruimhartige, discrete en rustige man. Wereldvreemd en verstoken van sociale contacten was hij zeker niet, Spinoza correspondeerde met geleerde tijdgenoten en discussieerde met leerlingen en vrienden in zijn achtereenvolgende woningen in Amsterdam, Rijnsburg, Voorburg en Den Haag.
Zoveel verhalen als er over zijn leven bestaan, zoveel interpretaties zijn er van zijn werk. Spinoza, zo blijkt, kan zo ongeveer voor elke levensbeschouwelijke kar worden gespannen. Jonathan Israel ziet hem, ongetwijfeld op goede gronden, als Verlichtingsfilosoof, maar eerder werd zijn erfenis opgeëist door atheïsten en christenen, door mystici en rationalisten, door liberalen en communisten. Voor Herman Gorter, dichter, classicus en vertaler van de in het Latijn geschreven Ethica, was Spinoza de opstap naar een holistisch soort marxisme. Ook Theun de Vries, die Spinoza als “beeldenstormer en wereldbouwer” vereeuwigde, zag hem als communist avant la lettre. Maar in het kamp van de aartsvijand was er in de late jaren dertig een filosoof, J.H. Carp geheten, die meende dat de NSB tot een ware volksgemeenschap op spinozistische grondslag zou leiden.
Nu Spinoza door de organisatoren van Amsterdam Wereldboekenstad op het schild wordt gehesen, lijkt de strijd om zijn geestelijke erfenis in een nieuwe fase te zijn beland. De Amsterdamse PvdA-wethouder voor kunst en cultuur heeft het sans gêne over “een sociaal-democratische Spinoza’” en zelfs over “een mooi rolmodel, een allochtoon van de tweede generatie”. Lijnrecht daartegenover staan de islambashers die in Spinoza de radicale atheïst zien die van hoofddoekjes of boerka’s vast niets zou moeten hebben. Ook de toeristenindustrie kan aan Spinoza verdienen; nu het Spinozahuis in Rijnsburg wordt gerestaureerd, kan het als bedevaartsoord geld in het laatje brengen.
Of deze onverwachte wedergeboorte van de filosoof ook tot massale aandacht voor zijn werk zal leiden, mag worden betwijfeld. Dat werk – ik formuleer het cru – is namelijk in hoge mate onleesbaar. Het eist nauwgezette bestudering en biedt een ideaal slagveld voor polemiserende geleerden, maar leesbaar, in de zin waarin bijvoorbeeld Erasmus en Machiavelli nog altijd leesbaar zijn, is Spinoza niet. Dat heeft met de wiskundige opzet van zijn werk te maken. Spinoza redeneert in rationalistische stijl, more geometrico, volgens de mathematische methode. Het kort na zijn plotselinge dood in 1677 gepubliceerde hoofdwerk waarin al het andere werk uitmondt, de Ethica, is een hoogst abstract boek, het bestaat uit louter definities, axioma’s en stellingen, gevolgd door bewijzen, andere bewijzen, bijkomende stellingen of commentaar. Dat vraagt om stugge doorzetters, niet om lezers.
Toch kan over Spinoza’s filosofische belang één ding met zekerheid worden gezegd. Aangezien God bij hem volledig is opgelost in de natuur, is er geen plaats meer voor een persoonlijke God, dus ook niet voor een God als schepper en rechter, niet voor een geopenbaarde waarheid en niet voor doctrinaire schriftgeleerden gespitst op afwijkende lezingen. De bijbel is bijgevolg literatuur, geen wetboek van strafrecht. Als Spinoza’s werk een oproep bevat, dan niet tot onderdanigheid en gehoorzaamheid, maar tot redelijkheid en wijsheid, tot terughoudendheid en tolerantie.
In een van zijn meest leesbare, en daarom ook vaakst geciteerde passages, prijst hij Amsterdam vanwege haar vrijheidszin. Het gaat om het slothoofdstuk van de in 1670 anoniem gepubliceerde Tractatus theologico-politicus, dat hij schreef ter verdediging van de vrijheid van meningsuiting toen die als gevolg van kritieke politieke omstandigheden en onder druk van fanatieke predikanten in gevaar kwam. “In deze bloeiende en bevoorrechte stadstaat leven immers mensen uit alle volken en met alle mogelijke geloofsovertuigingen eendrachtig samen. Voor het overige bekommert men zich niet om het geloof of de sekte, omdat ze in de rechtszaal niet van belang zijn. Geen geloofsovertuiging wordt zo verafschuwd dat de aanhangers ervan niet door de magistraat worden geholpen en beschermd, mits zij niemand schade toebrengen, ieder het zijne geven en fatsoenlijk leven.”
Die zinnen zijn niet more geometrico, misschien ook wel daarom voor geen tweeërlei uitleg vatbaar. Ze maken duidelijk hoe beschamend het politieke gesol met Spinoza is. Eer bewijzen we de filosoof alleen door hem niet onmiddellijk voor een eigentijdse kar te spannen.