Kinderteleurstelling: in een Natuurgids voor de jeugd lezen dat uilen ballen braken met muizenbotjes erin, maar nooit van je jonge leven één bal vinden. Evenmin sporen van herten of vossen. Niet in de bosjes bij ons huis! Het enige wilde dier dat je er zag was de hond van de buren en de buurjongen zelf. Een schedel van deze of gene heb ik helaas nooit mee naar huis kunnen nemen. Een goudvis met zijn buik naar boven of een dwergkonijn, doodgevroren, daar moest ik het mee stellen, jarenlang. Verder dan een koudgeworden tjiftjaf op de vensterbank gaat het nooit. Of toch, vorig jaar lag er een steenmarter langs de weg. Hij hing half uit zijn eigen buikje, dus dat was het ook niet.

Sommige mensen hebben meer geluk, of minder manieren. Zij schieten de beer eerst dood en laten hem nadien opgevuld thuis afleveren. Over dat soort mag het hier niet gaan. Trouwens, dinosauriërs laten zich niet afknallen. Die laten zich vinden, heel misschien, na miljoenen jaren, en dan nog per ongeluk, zoals onlangs die krokodil in de Maas. Hij zwom helemaal tot in Brussel. De grondwerker die hem op de kop tikte, kwam in beeld en het nieuwsanker liet een prentje zien van een échte mosasaurus. In het toen-nog-blauwe water van de rivier! Zo mooi! Stel je toch voor, een krokodil in de Maas! Twee gevaarlijke oogjes die een sappig vrouwmens volgen dat, scheef van de boodschappen, over de brug naar huis wandelt.

Spijtig genoeg ben ik er nooit bij geweest. Zelfs een braakbal met muizenbotjes was me niet gegund. In de plaats daarvan ga ik soms naar het natuurhistorisch museum van Brussel, om naar de iguanodons te kijken, dertig reusachtige draken. Eén van hen heet Jeanneke met het slechte handje, omdat haar skelet niet volledig is. Een andere noemen ze De Japanner, omdat hij een keer werd uitgeleend aan Japan. Daarvoor moest hij met 21 houten kisten op het vliegtuig. Zijn begeleider heeft het mij uitgebreid verteld. Hugo De Potter is dinotechnieker in het museum. Toen ik hem mocht interviewen vroeg hij of ik misschien een wervel wilde vasthouden. Dan wist ik tenminste waarover ik schreef. Na alle gemiste braakballen was dit een hoogtepunt.

En Hugo De Potter vertelde, over hoe je een dino monteert, in 160 onderdelen, die gelijk een glazen vaas in duizend stukken breken als je ze laat vallen. Niemand mocht het vergelijken met een kastje van Ikea; achteraf met een ongebruikte wervel blijven zitten was technisch onmogelijk. Een iguanodon was een staaltje van perfectie! De man vertelde vol bewondering over pezen, spieren en bloed. Ook al was alles weg. Ze aten planten, zei hij. Ze legden eieren. Ze hebben écht geleefd. Het was een plezier om hem bezig te zien met de staart van Karel, beest van 125 miljoen jaar oud. Hugo De Potter was een gelukkig man. En nog steeds, want van de krokodil in de Maas weet hij ook alles. Ik had hem anders maar moeten bellen.

Maar veel liever herinner ik me hoe Hugo De Potter het altijd al had gehad, de fascinatie voor knook. Toen hij nog een jongetje was ging hij op vrije schooldagen zoeken in de putten van de Dendersluis. Hij vond er een mammoet en versleepte het beest been voor been naar zijn kamertje, op de fiets, onder de snelbinder. Tot de politie aanbelde en in de jongenskamer het bijna complete geraamte van een mammoet aantrof! De oerolifant werd in beslag genomen en Hugo De Potter weende. Maar hij hééft tenminste een verhaal! Beter dan dat van mij: nooit een braakbal gevonden, noch de muizenbotjes erin.