In de rug van de Dansaertstraat, daar waar les Flamands sont chez eux, daar ligt de Vlaamsesteenweg. Met in het begin Little Asia, het oosterse paradijsje van Quyên, een Vietnamese mevrouw die in een bootje met 40 ton volharding naar België is gekomen. Ze is getrouwd met een Chinees van de Sun Wah, een supermarkt, ook op de Vlaamsesteenweg. Of eigenlijk Rue Sainte Cathérine, maar dat kan niemand wat schelen. De Monk is opnieuw open, groot café met piano en veel spiegels, lang gesloten geweest.

Dan komt De Noordzee, vishandel met toog, waar je ’s zaterdags garnaalkroketten moet bestellen met champagne. Het begon à l’improviste, maar inmiddels is het een topper op Tripadvisor. Links heb je De Markten, daar zitten Jan Decorte en Arno. En Marc Didden soms. Het zijn een zanger (die ook tot cultuurrridder is geslagen in Frankrijk), een theatermaker op alle uren van de dag en een regisseur-plus-stukjesschrijver. Wat een mens gaat zoeken bij café Hoppe in Amsterdam, hangt in Brussel op de Vlaamsesteenweg.

Ik weet nog dat de Roskam niet bestond. Zo oud ben ik, dat ik een café een klassieker heb zien worden. En in de Daringman durf je écht niet binnen als je er niet bijhoort. Het is trouwens zo klein dat je er sowieso niet binnen kan. Er volgt een trits restaurants op de Vlaamsesteenweg. Le Pré Salé is een aanrader, met crèmekleurige tegels tot tegen het plafond, voor de hygiëne. Viva M’Boma is half genoemd naar een oud lied. ‘Viva Bomma, patatte met saussice en een dikke cervela.’ Op de kaart staat vergeten vlees: kop, varkenspootje, pens met stoemp. ossenstaart.

Ga allemaal eens naar Brussel. De Vlaamsesteenweg is een plezier. Met helemaal op het einde Au Laboureur, niet ver van Parking Lepage, daar waar je altijd een beetje bang moet zijn. Want wie in Au Laboureur een pint bestelt, parkeert over het algemeen geen auto. Ik heb er eens een mevrouw in haar joggingpak tegen de vlakte zien gaan. Zat, met de kop tegen de lambrisering. Au Laboureur is authentiek Brussels, een mengeling van hip en marginaal. Op het einde van de nacht is het allemaal dezelfde miserie. Alors on danse is dan de melodie, vrolijk omdat iedereen zou willen dat het vrolijk was.

En de hele wereld zingt mee: La, la, la la, la la. Want Alors on danse is een hit. Het was de eerste van Stromae. Le mec heeft intussen zijn tweede plaat uit. Er staat weer zo’n lied op. Intriest voor de goede verstaander. ‘Ah, oui, vous êtes saints, vous, bande de macaques! Donnez moi un bébé singe, il sera formidable, formidable, tu étais formidable, j’étais fort minable, nous étions formidables’. Terwijl! Zo formidabel kan niks zijn! Maar Stromae wrijft het erin. En iedereen maar zingen, want als je zingt, doet het minder pijn. Stromae, dat is Jacques Brel op de bus, met een boksbeugel in zijn broekzak. Hij slaat je een bloedneus met die onschuld.

Je moet hem zien, met zijn gekamde haar, zijn gladde benen en zijn debardeur. Stromae is braaf. In tegenstelling tot zijn verguisde neven in Brussel, op het einde van de Vlaamsesteenweg, het kanaal over, waar Molenbeek begint.