Zoals je een Beatlesfan óf een Stonesfan bent, een poezen of een hondenmens, zo ben je volgens mij van het wielrennen of van het hardlopen. Ik ben van het hardlopen.

Liever dan naar het wielrennen zelf kijk en luister ik naar mannen die er over vertellen of zingen.

Wilfried de Jong vierde zijn vijftigste verjaardag door de twee kilometer hoge Mont Ventoux, op afstand de hoogste berg in de Provence, te beklimmen. Hij vertelde me er ooit over en ik luisterde er graag naar. Vervolgens schreef hij er een verhaal over in een verhalenbundel. Veel wist ik al – hoe zijn zoontje Sonny hem aanmoedigde, en hoe Wilfried zichzelf toestand de ketting naar 26 tandwieltjes terug te zetten, maar niet naar 29, want de volgende stap na 29 is afstappen. Hij had het me al verteld, maar ik las het opnieuw met veel plezier. Toen hij vervolgens een theatervoorstelling op de verhalenbundel baseerde, zat het verhaal over de Mont Ventoux er in, inclusief een filmpje. Voor de derde keer liet ik me meevoeren door hetzelfde verhaal. Wilfrieds cameraman Rob, een van de beste cameramensen van Nederland, ontmoette ik een paar maanden geleden voor het eerst. Hij vertelde over zijn reis met Wilfried naar de Provence, en hoe Wilfried de Mont Ventoux had beklommen. Het verhaal verveelde me nog steeds niet.

Een tijd geleden verscheen een cd voor Tour for Life, de 1250 kilometer van Badonecchia naar Valkenburg voor Artsen zonder Grenzen. Veertien mooie liedjes over een sport die mijn sport nooit is geworden en helden die mijn helden nooit zijn geweest. De meest aangehaalde op de cd is Eddy Merckx. Volgens de muzikanten die hem bezongen duidelijk een standbeeld van een man, voor mij slechts een echo uit krantenberichten. Toch kon ik me er alles bij voorstellen.

Het zal de universele heroïek van de individuele sport zijn, de poging het onbedwingbare te bedwingen, en het onweerstaanbare cliché van de keuze tussen de dood en de gladiolen.

Mijn voormalige buurman uit Geleen, Paul, was een fanatiek wielrenner. Kleine kapitalen gaf hij uit aan fietsen waar hij zo enthousiast over kon vertellen dat je al snel met hem vond dat ze al dat geld tot de laatste cent waard waren. Op een dag ging het mis. Paul snelde bij Spaubeek tussen twee weilanden een weg over, maar de bestuurder van een auto zag hem niet. Er was weinig niét gebroken aan Paul. De eerste keer dat ik hem opzocht, lag hij in een stalen constructie die hem bijna reduceerde tot een robot. De tweede keer liepen we een stuk door Danikerbos, rustig aan, stap voor stap. Precies zo ging ook zijn revalidatie. Maar toen die eenmaal was voltooid, stond in zijn garage een aankoop die in zijn omgeving niet meer beladen had kunnen zijn: een nieuwe fiets.

Paul maakte me toen al duidelijk wat de muzikanten op de Tour for Life-cd over Eddy Merckx zingen: “Er zijn geen spoken in de garage.”