De bus stopt in een donker weiland. Als we uitstappen, zuigen mijn laarzen zich vast in de modder. Alles wat ik aan heb mag vies worden of kapotgaan. Het miezert. In de verte zie ik de anderen. Ze zijn met veel. Honderden. Duizenden misschien wel.
We volgen de menigte en dan zie ik de gigantische hal opdoemen. IJzeren poortjes loodsen ons gesorteerd naar binnen. Binnen klinkt muziek, de hal is versierd met rode en witte vaandels. Nog twee dagen tot de Amerikaanse verkiezingen. Op grote ledschermen flikkeren Stars and Stripes naast Amerika’s grootsten: Elvis, Bruce, Marilyn. Cheerleaders met big smiles en glimmende pakjes steken ritmisch letterborden in de lucht: B-E-S-T-E-L M-A-R.
Mensen beginnen te schreeuwen, bier vliegt door de lucht, T-shirts worden kapotgetrokken. Het concert is begonnen and the crowd goes wild. Allemaal boeren, heb ik me laten vertellen. Ik kijk naar het podium. Rowwen Hèze heeft Waylon uitgenodigd als gastmuzikant en na een paar hits van de Limburgers zetten ze een nummer van Jimi Hendrix in. Ik fluit op mijn vingers. Voor me staat een bonkige kerel met te veel spek op zijn ontblote bovenlijf. Zwetend draait hij zich om. Hij maakt een kokhalzende beweging, duidelijk niet gediend van dit Hendrix-intermezzo. Zijn bier klotst over de rand. Boer, denk ik bij mezelf.
Een duw van achteren. De jongen verontschuldigt zich en we raken in gesprek. Een muzikant. Zijn bandje maakt alternatieve rock. Ter vergelijk noemt hij wat bands op: “Maar die zeggen je vast niks.” Ik ken ze allemaal. Verbaasd overhandigt hij me een biertje: “Wat doe je dan híer?” Voor ik kan antwoorden, verdwijnt hij in de massa. Botsing, gesprek, bier, dat is het ritme van de avond. Na de muzikant bots ik nog met een jurist, een planner, een ontwerper en – ik verzin dit niet – een microbiologe. Menigtes zijn niet altijd wat ze lijken.
Het wordt steeds later en warmer. Als in een bak met drijfzand zak ik langzaam weg in deze dampende mist van muziek, bier en mensen. De kokhalzende boer staat nog altijd voor me. Hij heeft me kennelijk vergeven voor mijn Hendrix-uitstapje en geeft me een uitbundige high five. Naast hem staat al de hele avond een kleinere, kalende kerel. Zijn magere schouders steken in een overhemd dat waarschijnlijk door zijn zus of moeder is uitgezocht. Hij wil me een hand geven, maar grijpt mis. Onhandig draait hij weg. Op de achtergrond klinkt de toegift. Jack zingt: “De iene dae rent veur zien laeve, de andere wandelt hiel rustig veurbeej.”
Een golf van saamhorigheid overspoelt de zaal. De boer grijpt me op zijn Trumps bij mijn billen. “… ze praote te hard en ze lache te vuul. Wat ze neet snappen dat is flauwekul.” Het overhemd wankelt tegen me aan. “…Ze doon wat ze doon op ’t verkierde moment.”
Gedrieën deinen we mee. Deze mannen, dit liedje, even valt alles samen. Ik kan er niks aan doen, maar ik moet er bijna van huilen.