Hij pauzeerde even en zei toen: dát noemen we sociale innovatie. De stad kampte met twee problemen: een tekort aan woningen voor studenten en een overschot aan eenzame ouderen.
De oplossing was simpel. Woningbouw voor beiden, waar de student voor een habbekrats mag wonen in ruil voor af en toe een potje rummikub met de eenzame grijsaard aan de overkant. De ultieme afschrijving: u bent oud en eenzaam, u krijgt een student toegewezen.
Die avond was ik bij mijn ouders. Bij de gedachte dat zij deel zouden gaan uitmaken van dit systeem van economische gezelligheid, kromp mijn hart ineen.
Op mijn zeventiende zocht ik een kamer in Amsterdam, ik kwam terecht bij Greet op de Ceintuurbaan. Ze verhuurde de enige slaapkamer in haar tweekamerappartement, zelf sliep ze in de woonkamer, achter een oude kast.
Greet was met weinig gelukkig en met veel ongelukkig. Ze was een tevreden roker en genoot zichtbaar van haar glaasjes sherry bij het raam.
Ze had een obsessie met vlinders. En met koopjes. Na Koninginnedag duwde ze me een kruimeldief in mijn handen: “Gekocht voor een kwartje. Nu jij weer, wijffie.” Verder klaagde ze steen en been. Over haar familie die ze niet meer had. Over losliggende stoeptegels. Over de doktersassistente. Meesterlijk werd het als ze over haar gezondheid sprak: trombose, jicht, aderverkalking, doofheid, kanker. Greet kon overal over meepraten.
Toen ik er een paar weken woonde, ging de bel. Een jongen met een zware, rinkelende doos: “Voor Greet.” In de doos zaten twaalf flessen sherry met handgeschreven etiket. Een week later kwam de jongen weer. De week erna ook.
Na haar zoveelste ziekenhuisbezoek gooide Greet haar levensstijl rigoureus om: ze ging minder drinken, “hooguit een flesje per dag”, minder roken, “niet meer vóór het ontbijt”, en gezonder eten. Er belandden voortaan verse stukjes tomaat in haar tomatencrèmesoep uit blik. Ze bloeide zienderogen op.
Op een dag was Greet verdwenen. Na een week begon ik me zorgen te maken. Ze zou toch niet? Paniekerig belde ik een vriendin: “Je moet komen, Greet ligt vast dood achter de kast.” Na een uur was ze er. Ze woonde in West, best een eindje, zeker op rolschaatsen. Beducht voor wat we zouden aantreffen, slopen we naar de kast. We telden tot drie en keken in het bed: leeg.
Een paar dagen later stond Greet in mijn kamer. Ze droeg een frisgroene bloemetjesjurk en een zomerhoed. Ze was even bij haar broer in Frankrijk gaan logeren: “Daar knapt een mens van op.” Opgetogen pakte ze haar oude patroon weer op.
Met roken, “die viezigheid”, was ze gestopt. Maar haar gezondheid werd er niet beter op. Ik besloot haar wat vaker gezelschap te houden. Of ze er prijs op stelde, weet ik niet. In elk geval waren we trendsetters, Greet en ik. Sociale innovatie avant la lettre.
Na mijn vertrek kwam er een nieuwe studente bij haar wonen. Een jaar later hoorde ik dat Greet was overleden. Gelukkig niet in eenzaamheid. Althans, dat hield ik mezelf voor.