Den Bosch is een decente Maria, zwevend tussen de torenhoge top van het Provinciehuis en de bootjes op de Binnendieze in de krochten van de stad. TWAN VAN DEN BRAND verkent de Brabantse hoofdstad waar je stilletjes en vriendelijk wordt gegijzeld, maar waar ook nog genoeg te ‘mauwen’ valt.

Het liefst zit hij met zijn rug naar de stad. Hier op dit bankje bij Bastion Oranje. Zijn blik dwaalt dan over de lager gelegen, weidse polder. De geest lift mee. “Zo krijg ik het beste beeld van Den Bosch”, zegt de stadschroniqueur.

Zijn bankje staat op de stadswal. Het uitzicht over natuurgebied het Bossche Broek, dat hier tegen de middeleeuwse muren schurkt, verzinnebeeldt de vrijheid. Anderzijds is er het historische besef dat de wal ook was bedoeld om anderen buiten te sluiten. Het illustreert, zegt Eric Alink (60), de ambivalentie van zijn stad.

Alink schrijft zijn kronieken sinds acht jaar. In opdracht, maar zonder bemoeienis van het Bossche stadsbestuur. Nu en dan spreekt hij bij officiële gelegenheden. En voortdurend drukt hij zijn oor tegen de grond, gluurt hij binnen bij stadsgenoten en instellingen.

Het ambivalente zit al evenzeer in échte Bosschenaren als in de stad, geeft Alink toe. Hij is er zo eentje, zo’n échte Bosschenaar. Een leven zonder regelmatige blik op de Sint-Jan is voor hem ondenkbaar. Maar hij moet ook veel reizen om zijn liefde op peil te kunnen houden. Want er valt genoeg te ‘mauwen’, zegt hij. “Den Bosch heeft een volmaakte schaal. Je kent snel de mensen die er formeel en informeel toe doen, je komt elkaar voortdurend tegen. Dat heeft een stille, vriendelijke gijzeling tot gevolg: de onuitgesproken verwachting dat jij je conformeert aan de mores. Dan hoor je erbij.”

Als chroniqueur wil Alink niettemin zo nodig waarschuwen en de stad bij vlagen de maat nemen. “Het woord ‘gezelligheid’ is hier rood omcirkeld. Gezelligheid is harmonie. Het is een hangmat creëren van alles wat vertrouwd is en daarin achterover leunen. Het is conservatief. De tegenhanger heet verandering.”

Den Bosch is een voorzichtig lonkende maar altijd decente Maria, niet té mooi, wel zorgvuldig geschminkt. Dat geldt zeker voor de bezoekers slurpende binnenstad, waar Dommel, Binnendieze en Zuid-Willemsvaart samen met het middeleeuwse stratenplan en natuurlijk de kathedraal Sint-Jan de omgeving dicteren.

Het is geen Brugge, of meer nabij, Heusden. Toch, zegt Alink, wel een soort van dependance van een openluchtmuseum. “Den Bosch is de stad van de duizenddingendoekjes die ’s avonds tevoorschijn komen. Dan wordt er gepoetst zodat bezoekers de volgende dag weer in hetzelfde maar schone decor ontvangen kunnen worden.”

Een stad met weinig rafelranden waar vooral tijdens de carnavalsdagen gekkigheid en milde zelfspot ontluiken, al kent zelfs Oeteldonk een register aan riten. “Nou ja, rafelranden ontbreken vooral in de binnenstad”, nuanceert Aart Wijnen, directeur van architectenbureau De Twee Snoeken en al lange jaren vaste klant in het continue stadsdebat over goed en fout.

Wijnen (57), die al eens waarschuwde voor de vereftelingisering van het centrum, houdt zich nadrukkelijk bezig met de woonkwaliteit in de buitenwijken. Daar treft hij juist een teveel aan rafelrandjes aan. Daar zijn, zoals in wel meer steden, kansen onbenut gelaten. Hij predikt de kunst van het samenleven. “De uitdaging voor Den Bosch zou moeten zijn om van de Kruiskamp een woonparadijs te maken.” Die Kruiskamp is een jaren-zestig wijk waar ook de politie zorgen over heeft.

Een heel ander soort uitdaging vormt de recreatieve bestemming voor de Zuid-Willemsvaart, die kilometers lang door de stad klotst, inmiddels gevrijwaard van de beroepsvaart. Schippers dobberen tegenwoordig om Den Bosch heen. Een unieke kans, vindt Wijnen. “Laat het waterpeil wat zakken, haal het stadse leven naar het kanaal. Durf. Voeg iets toe. Denk groot, haal ontwerpers van naam binnen. Calatrava duur? Nou en?” Toen twee jaar geleden schider Jheronimus Bosch vijf eeuwen na zijn overlijden nog eens stevig moest worden doodgeknuffeld, werd ook groot gedacht, wil Wijnen wil maar zeggen

Dat geldt ook voor het Paleiskwartier, nieuw stadsdeel achter het station, gepolijst en met soms eigenzinnige architectuur. Door het spoor gescheiden van de historie. Hier zijn onderwijs, rechtbank, kantoren, appartementencomplexen, restaurants en (dag)cafés ondergebracht. Voorbestemd als tweede binnenstad, maar vooralsnog alleen overdag druk dankzij de scholieren, die ’s avonds weer bus of trein naar moeders nemen. Misschien dat de fonkelnieuwe megabioscoop de avonden wat gaat verlevendigen.

Den Bosch was lang een stad waar je gerust je schoonmoeder, zo je wil je oma mee naartoe kon nemen: zetel van bisdom, gouvernement, rechtbank en vroeger de ‘armee’, traditierijke en hiërarchische instituten die hun sporen hebben nagelaten. Voor uitspattingen van de jeugd was weinig plaats.

Zicht op de Tramkade. Foto: John van Hamond.

Dat is de voorbije jaren veranderd. Neem de Tramkade, nabij zowel binnenstad als Paleiskwartier. Verlaten door de industrie, in bezit genomen door bewoners die naar eigen zeggen “zonder vastomlijnd eindplan” nieuw leven blazen in onder meer oude silo’s. Een experimentele culturele hotspot, waar ook het World Skate Center onderdak heeft gevonden. Op zijn minst een béétje rafelrand.

Hier is een andere geboren en getogen Bosschenaar thuis met zijn bedrijfje Koninkrijk van Muziek. Bing Berendsen (24) heeft ondanks zijn leeftijd al een naam als organisator van evenementen. “In Den Bosch niks voor de jeugd te doen? Ik ben super-positief, er gebeurt hier van alles. Er wordt mij bij het organiseren weinig tot niets in de weg gelegd. We hebben hartstikke veel succes en kunnen steeds meer van buiten naar Den Bosch toe halen.” Het mag duidelijk zijn: in dit slechts lichtelijk geordende stadsrandje is weinig plaats voor ambivalentie.

Een stukje verderop, aan de Boschdijkstraat, staat de Verkadefabriek, al langer een landelijk bekende naam. Waar vroeger de meisjes van Verkade de schort ombonden, floreren nu theater, debatcentrum, bioscoop, restaurant, loungeplek en nog veel meer. “Het geeft aan hoe we zinnige dingen doen met ons schaarse industriële erfgoed”, constateert chroniqueur Alink.

Aan deze kant van de straat werkten de meisjes van Verkade, in de fabriek aan de overzijde ploeterden de sigarenmakers van Willem II. De verandering in die fabriek is van recenter datum, ze kreeg pas echt vaart door de terugkeer naar de stad van Henri Broeren in 2014. De tien jaar ervoor was hij faculteitsdirecteur Muziek van ArtEZ (hogeschool voor de kunsten), daarna was hij, tot de fusie met Het Brabants Orkest, interim-directeur bij het Limburgs Symfonie Orkest.

Eenmaal terug in Den Bosch bracht Broeren (60) muziekcentrum De Toonzaal, W2 Poppodium en kunstencluster Willem II onder één dak in de oude sigarenfabriek. Vergeet die spelling meteen, want ze willen in gezamenlijkheid voort als Willem Twee. Belangrijker: de voorheen noodlijdende cultuurinstellingen schrijven tegenwoordig zwarte cijfers.

Broeren, geboren op luttele afstand van de stad, heeft het niet over duizenddingendoekjes, maar over duizend dingen. In zijn woorden: “Den Bosch is groot in het klein zijn. Er zijn enorm veel culturele initiatieven. Verborgen pareltjes, die je niet zo makkelijk herkent, maar ook grotere, meer uitbundige uitingen. En het gaat veelal nog samen ook.” Hij somt op: Theaterfestival Boulevard, November Music, Rauwkost Festival, Jazz in Duketown, en ja, ook het onvermijdelijke Oeteldonk.

Op weg naar het minder bekende gidst de Willem Twee-directeur zijn bezoek de binnenstad in. Naar de plek waar hij in 1996 in Den Bosch is begonnen, de oude synagoge. Die veranderde in een concertpodium. In het belendende pand wordt, verborgen voor vreemde ogen, de laatste hand gelegd aan enkele muziekstudio’s. Ze staan boordevol elektronica. Oudere schakelborden, nieuwe apparatuur. Geschikt voor rap-artiest en componist. Hier kun je straks opnemen en maken wat je wilt. De officiële opening is gepland in het weekeinde van 8 en 9 september, tijdens Monumentendag.

In de voorbije decennia hebben directeur stadsontwikkeling Willem van der Made en burgemeester Ton Rombouts, beiden intussen vertrokken, grote invloed gehad op de ontwikkeling van Den Bosch. De een spreekt erover met waardering, de ander met scepsis, variërend van “de stad ligt er mooi bij” tot “alles werd veel te strak van bovenaf geregisseerd”. De nieuwe burgemeester Jack Mikkers wordt aangespoord tot een verfrissende, eigen aanpak met vooral veel lef.

Ondertussen zweeft Den Bosch, decente Maria, soms devoot als de Zoete Moeder die al sedert eeuwen in de Sint-Jan wordt aanbeden, tussen hemel en aarde; tussen de honderdste meter van het Provinciehuis en de toeristenbootjes op de Binnendieze die je letterlijk de onderkant van de oude stad laten zien. Tussen mauwen en snoeverij. Want o wat zijn ze, diep in hun hart, ook blufferig trots op Den Bosch, die Bosschenaren.

Juist nadat Aart Wijnen zíjn roze bril heeft opgezet (“Dit is de mooiste stad van Nederland”) stapt Bing Berendsen binnen. Hij wil de jongste zoon van de architect, Jantje, een talentvol rapper van nog maar zestien, vastleggen voor een volgend evenement. Dat heet Smèrrig, dialect voor vies, vuil. De website van Smèrrig meldt: “glibberen, schuren, twerken, zoenen, dweilen met de kraan open (…). Niks is te gek. Ge kekt moar weh ge doet”.
Rafelrandje, dat mag duidelijk zijn.