Vijf jaar lang liet schrijver Stefan Brijs zijn publiek wachten op een opvolger van zijn bekroonde en veelgeprezen roman De Engelenmaker. Nu is de Eerste Wereldoorlog het decor. “Toen ik op een van de oorlogskerkhoven mijn blik liet gaan over de namen van de gesneuvelden, wist ik dat achter elke naam een boek schuilt.”
Laten we elkaar ontmoeten op de boekenkermis in Antwerpen, mailde Stefan Brijs. “Dan kun je voor en na het interview nog even staren naar de rijen mensen die wachten op een handtekening van deze of gene tv-kok.”
De populariteit van de Antwerpse Boekenbeurs is ongekend. Twaalf dagen lang schuifelen tussen de tien- en vijftienduizend mensen per dag door vijf hallen op zoek naar een boek of een glimp of handtekening van een schrijver of een schrijvende tv-persoonlijkheid. Het maakt de eenzaamheid ter plekke van minder bekende auteurs des te schrijnender.
Stefan Brijs (Genk, 1969) kent het gevoel. Nu, bij de presentatie van zijn nieuwe roman Post voor mevrouw Bromley is hij een gevierd auteur. Hoe anders was dat tien jaar geleden. Toen zat hij hier naar het voorbijtrekkende publiek te koekeloeren dat zijn neus ophaalde voor zijn tweede roman Arend.
“Hou vol, het komt goed,” sprak zijn mentor en collega Jeroen Brouwers goedmoedig. En het kwam goed. Er zullen straks, als hij gaat signeren, geen drankhekken nodig zijn, maar een pauze kan hij zich nauwelijks veroorloven. Er is veel belangstelling voor de opvolger van de bekroonde, goed verkochte (125.000 exemplaren) roman De Engelenmaker. Het laatste nieuws: er zijn vertalingen op komst in het Chinees en Azerbeidjaans.
De schrijver heeft een tafel gereserveerd in een restaurant in de buurt van Antwerp Expo. Tussen een flyerende Sheherazade en een folderende sultan door glippen we de broeierige hal uit. Brijs heeft een haat-liefde verhouding met de beurs. Nergens anders wordt zo pijnlijk duidelijk dat de belangstelling voor kookboeken, orgasmeboeken (Goedele Liekens) en belastinggidsen vele malen groter is dan die voor literatuur. Aan de andere kant ontmoet hij er negen dagen lang zijn lezers en wordt er stevig verkocht. “Vergis je niet, deze beurs is goed voor vijftien procent van de totale jaarverkoop aan boeken in Vlaanderen.”
Tien jaar geleden verruilde Stefan Brijs zijn geboorteplaats Genk voor Lier, enkele kilometers ten zuidoosten van Antwerpen. Hij was halverwege zijn succesroman De Engelenmaker. Zijn vrouw Melanie werkt bij uitgeverij Atlas in Antwerpen, het pendelen kostte teveel tijd. En zo verhuisde de schrijver die zijn baan als leraar eraan gaf om te kunnen schrijven nog verder weg van het decor in zijn boek, de omgeving van Vaals – de regio waar de kersverse AKO-prijswinnares Marente de Moor woont.
Brijs was maar net bekomen van een bijzonder teleurstellende ervaring. Hij had een boek geschreven over pauperskind Neel Doff (alias Keetje Tippel), geboortig uit Buggenum, dat van lieverlede in de prostitutie terecht kwam maar in 1942 stierf als een dame van stand. Brijs voerde vergeefs actie om haar buitenhuis in Genk, Villa Keetje Tippel, te behouden. Een half jaar na het verschijnen van het boek werd het pand gesloopt en verrezen er appartementen. Nog steeds baalt hij ervan, maar inmiddels ziet hij dat in Genk sindsdien een kentering is gekomen in het denken over cultureel erfgoed. De oude mijngebouwen werden niet gesloopt, sterker nog: in de inmiddels tot cultuurtempel C-mine omgebouwde mijn van Winterslag mag de verloren zoon in het najaar van 2012 een hele avond programmeren.
Zijn vertrek uit Belgisch-Limburg hinderde zijn schrijven niet. “Het maakt niet uit waar ik schrijf. Zolang ik maar thuis kan zijn en er stilte is. In de laatste negen maanden van het schrijven aan Post voor mevrouw Bromley is de deur effectief toe geweest. Zelfs vrienden en familie heb ik niet binnen gelaten.” Ook met de pen had hij de afzondering gezocht. Toen Zuiderlucht hem in 2009 vroeg om een essay te schrijven bij gelegenheid van 25 jaar Het verdriet van België, de klassieke roman van Hugo Claus, sloeg hij het verzoek beleefd af. Omdat hij er alles aan zat te doen om niet voor eeuwig herinnerd te worden als de schrijver van dat ene boek, De Engelenmaker. Voelde hij druk? “Dat niet zo zeer maar ik wist dat ik een publiek had. En dat publiek, zo merkte ik overal, wilde een nieuw boek.” Een idee daartoe denderde zijn brein binnen toen hij een documentaire zag over de slag aan de Somme in de Eerste Wereldoorlog (1914-18). In de gauwigheid ontwaarde hij in die film een luitenant die in de loopgraven de brieven van zijn manschappen aan het thuisfront censureerde. “En ja, toen wist ik het, dit wordt mijn nieuwe boek.”
In serene, weldadig kalme tred vertelt Brijs in ruim vijfhonderd pagina’s het verhaal van John Patterson. Het is 1914 en John, een 17-jarige Londense student, heeft in tegenstelling tot zijn vriend Martin geen trek om de Duitsers te gaan bevechten op de slagvelden van Noord-Frankrijk of de Westhoek. Hij trekt zich liever terug in een souterrain met boeken die zijn vader heeft verzameld. Niet dat de vader een lezer is – hij is vooral postbode die met grote tegenzin steeds meer overlijdensberichten uit oorlogsgebied moet bezorgen. Hoewel John alle pogingen van ronselaars in de wind slaat om niet naar het front te hoeven, zelfs de wens van zijn gedroomde lief Mary naast zich neerlegt, breekt hij als zijn vader sterft en gaat alsnog zijn vriend Martin achterna in de killing fields tussen Arras en Poperinge. Daar wordt hij assistent van een luitenant, belast met onder meer het censureren en bezorgen van post.
Voor het boek stortte Brijs, die niet meer kennis van de Eerste Wereldoorlog had dan de gemiddelde Vlaming, zich in de archieven en de literatuur. “Ik ben heel precies, het decor in het eerste deel is de werkelijkheid, Londen in 1914/1915. Elk detail moet kloppen.” Hij zal halverwege zijn geweest toen Erwin Mortier zijn bejubelde roman Godenslaap publiceerde, met dezelfde Eerste Wereldoorlog als decor. Brijs, terwijl hij zijn vork in zijn vispannetje prikt: “Natuurlijk heb ik flink gevloekt. Ik heb het onmiddellijk gelezen, maar toen ook meteen gerustgesteld. Het boek van Mortier is heel talig, ik ben een verhalenverteller. Het is op geen enkele manier van invloed geweest op mijn schrijfproces. Toen ik voor onderzoek op een van de oorlogskerkhoven mijn blik liet gaan over de namen van alle gesneuvelden, wist ik dat achter elke naam een boek schuilt.”
In De Engelenmaker, waarin de huiveringwekkende dokter Victor Hoppe een drieling kloont, kon hij de waanzin via zijn pen in het hoofd van de dokter drijven. Als je schrijft over de Eerste Wereldoorlog krijg je de waanzin er dan gratis bij? “Dan heb je het over shellshock, de psychologische gevolgen, de trauma’s van oorlogvoering. Die stop je er niet in, die krijg je er bij. De Engelenmaker werkt denk ik als een gifslang, je wordt er meteen door gebeten. Daarmee vergeleken is mijn nieuwe boek een wurgslang. Heel langzaam grijpen de verhaallijnen je als het goed is naar de keel.”
Ik kan me voorstellen dat je De Engelenmaker achter je bureau kunt componeren, het is tenslotte pure fictie, maar hoe begeef je je vanachter je schrijftafel in de loopgraven? Je beschrijft zelfs de geur.
“Pas op, ook voor De Engelenmaker heb ik veel onderzoek moeten doen, ik heb er ook veel voor gereisd. Op zeker moment wist ik alles van klonen. Die investering heeft me bijna aan een faillissement gebracht, ik moest zelfs weer een poos terug voor de klas. Voor mijn nieuwe boek heb ik ervoor gewaakt om niet te zeer overdrijven in de beschrijvingen. Ik heb er ook zeer veel tijd in gestoken, herschreven en herschreven. Als John met zijn luitenant bij het front een paar uurtjes vrij neemt en planten gaat zoeken voor een herbarium, vinden ze een tak die bij nader inzien een hand met vingers blijkt te zijn. Dat werkt veel sterker dan het beschrijven van alle gruwelijkheden. En ja, je moet je kunnen inleven. Noem het maar talent. Ik heb niet veel talenten maar dit moet je als schrijver kunnen.”
De druk was groot op Britse jongens en mannen om te gaan vechten. Het is choquerend om te lezen hoe ze werden vernederd of gefusilleerd als ze het niet redden.
“Over de jongens die niet wilden vechten is maar weinig gepubliceerd. Ik vond het verhaal van een 17-jarige jongen die deserteerde en werd geëxecuteerd. Dat heb ik gebruikt in mijn boek. Pas vijf jaar geleden heeft de Britse regering zijn excuses aangeboden voor het fusilleren van meer dan 300 deserteurs.”
Kun je de Eerste Wereldoorlog vergelijken met de oorlogen van vandaag?
“Het was in elk geval de eerste oorlog waar media en propaganda een grote rol speelden. Over de aanval met een zeppelin op Londen werd nauwelijks geschreven. Het kon natuurlijk niet dat de hoofdstad van de grootmacht opeens werd gebombardeerd. Wij zijn ook met valse propaganda overgehaald om de oorlog in Irak te beginnen. Tja, wat kunnen we leren van dit boek? Het gaat over onze geschiedenis, maar of we ervan kunnen leren? Ruim twintig jaar na de Eerste begon de Tweede Wereldoorlog.”
Stefan Brijs, Post voor mevrouw Bromley. Uitgeverij Atlas.