Italiaanse schrijvers als Gianni Celati en filosofen als Paolo Virno voeden de gedachten van Stefano Faoro (Bellluno, 1984). Hij studeerde architectuur in Venetië voordat hij zich op het terrein van het grafisch design begaf. Van Italië trok hij naar Nederland en vervolgens naar Berlijn. Hij had er een klassieke vijfdaagse werkweek bij een grafisch ontwerpbureau. Doodongelukkig werd hij ervan.

Op de Van Eyck kan hij zijn hart weer ophalen. Maastricht kent hij niet echt. Hij gaat wel eens naar Marres of Lumière en mag graag wandelen langs de Jeker. Zolang hij maar met een grote boog om de winkelstraten heen kan lopen. Faoro is vooral bezig op het instituut. De uitwisselingen binnen de Van Eyck hebben hem veel gebracht. “Ongelooflijk wat ik hier allemaal heb geleerd in zo’n korte tijd. Zo veel manieren om naar iets te kijken, door al die verschillende disciplines waar we hier mee werken.”

Wat hem zo boeit aan grafisch design? “Design geeft je de gelegenheid om samen te werken. Het ligt allemaal nog niet vast. Inhoud, teksten, woorden, foto’s worden anders door design.” Maar ook het economische aspect interesseert hem. Dat je werk kunt reproduceren. Zelf maakt hij veel kunstboeken, meestal kleine oplages – massaproductie is trouwens geen vies woord voor hem. “Is een krant minder dan een unica? Dat kunstenaars vinden dat het alleen maar uniek moet zijn, is een beetje ouderwets”.

De typografie, de textuur, het papier, het formaat: hele studies kan Faoror daarop loslaten. En als hij vast zit in zijn denken, dan zijn behalve schrijvers en filosofen vooral ontwerpers als Wim Crouwel, bekend van het Stedelijk Museum, en Karel Martens zijn voorbeelden.

Tijdens de Open Studios is een publicatie van hem te zien die hij maakte in het Charles Nypels Lab, de inpandige drukkerij. De uitgave bevat een verzameling architectuurtekeningen: eigenlijk zijn het op herinneringen gebaseerde gangen. Daarnaast heeft hij onderzoek verricht naar het gebruik van taal uit bestaande literatuur en hoe deze in filmscripts is verwerkt. Twee Franse regisseurs, Jean-Marie Straub en Danièle Huillet, baseerden hun scripts op literaire werken. In het Toscaanse dorpje Buti maakten ze films waarbij dorpsbewoners dialogen uit een boek van de Italiaanse schrijver Cesare Pavese naspeelden.

“Het contrast tussen de kleine gemeenschap en de massa van film interesseerde me. Evenals het gebruik van design in het script zelf. Kleuren, pijlen en tekens die als noten aangeven hoe een dialoog gespeeld moest worden. Dat is ook weer zo boeiend aan design: het is meertalig.”