Wie ben ik? Hoe definieer ik mijn identiteit en baken ik af wie ik zeg te zijn? Doe ik dat aan de hand van mijn herinneringen en mijn geschiedenis? Schuilt mijn essentie in mijn lichaam of in mijn handelen? 

Onlangs verzorgde ik met filosoof Sabine Winters een lezing over deze thematiek, en dan vooral over de manier waarop films bijdragen aan het denken over identiteit. Mogelijkerwijs kunnen ze ons met hun beelden en geluiden zelfs tot een nieuw of wakker besef brengen van wie we zijn – verder reikend waar woorden tekortschieten.

We openden de avond met een fragment uit Krzysztof Kieślowski’s vreselijk mooie, raadselachtige La double vie de Véronique (1991). De klassieker draait vanaf 19 januari weer in de filmtheaters, als dessert bij het schitterende Trois couleurs-drieluik van dezelfde maker – maar stiekem hou ik toch vooral van Véronique. En dan misschien nog het meest van de scène die we tijdens de presentatie opvoerden.

Daarin loopt hoofdpersonage Weronika (Irène Jacob) door haar thuisstad Krakau. Het is winters maar zonnig, en Weronika oogt blij, tevreden. Ze lijkt volledig samen te vallen met zichzelf, en wordt aanvankelijk niet eens uit haar bubbel gehaald terwijl ze langs een plein loopt waar net een grimmige demonstratie plaatsvindt.

Totdat ze op dat plein iets vreemds ziet. In het groepje Franse toeristen dat voor een touringcar foto’s van de demo staat te maken, ontwaart ze een vrouw die exact op haar lijkt. Haar gezicht, haar expressie, lichaamshouding, zelfs haar kapsel en kleding (een zwarte winterjas en rode handschoenen) komen exact overeen met die van Weronika. 

Zou je na zo’n wonder überhaupt nog dezelfde persoon zijn?

Wat gebeurt hier, vooropgesteld dat ze geen spoken ziet? Is ze dit zelf, maar dan nóg een keer? En als ze het zelf is, als ze hier op dit plein in Krakau kort in aanraking komt met het complete tweede leven dat ze ergens anders lijkt te leiden, wie is zij zelf dan nog? 

Dubbelgangers – het Duitse woord Doppelgänger klinkt op de een of andere manier treffender en gelaagder – zijn in films meestal bijzonder bedreigende entiteiten. Alsof mensen letterlijk hun kwade kant tegen het lijf lopen, en elk moment door dat boosaardige surrogaat vervangen kunnen worden. In La double vie de Véronique is daarvan geen sprake. Sterker nog, na de initiële vervreemding lijkt Weronika te beseffen dat ze niet alleen haar exact gelijkende ander heeft gevonden, maar ook de ontbrekende helft van haar ziel. 

Kieslowski brengt deze ervaring over zonder woorden, volledig vertrouwend op de kracht van het beeld en de verbeelding van de toeschouwer. Als u straks deze film gaat kijken, let dan op het contact dat Weronika probeert te leggen, terwijl de andere vrouw alweer in de bus stapt en elk moment kan wegrijden: hoe Weronika daarbij recht in de camera kijkt, zonder met haar ogen te knipperen, in de hoop dat de ander haar blik zal voelen en ook háár kant op zal kijken. Hoe intussen al het zonlicht van de scène op haar gezicht valt – alsof je haar ziet opgloeien door wat ze ziet en voelt. 

Het is natuurlijk niet zomaar dat Weronika recht in de lens tuurt: de film nodigt je zo uit om te bedenken wat je zelf zou doen als je dit wonder overkwam. Zou je het als een inbreuk op je identiteit ervaren of zou je je, net als Weronika, eindelijk compleet voelen – een eeuwig ogenblik lang? Zou je na zo’n wonder überhaupt nog dezelfde persoon zijn?

Misschien bent u aan het einde van La double vie de Véronique ook niet meer exact dezelfde persoon die aan de kassa het kaartje kocht. In elk geval goed om u heen kijken, wanneer u de bioscoop uitwandelt.