Tattoos sieren niet alleen het menselijk lichaam, ook het centrum van Tongeren is er dezer weken mee behangen. LEON VERDONSCHOT legt uit hoe de zwarte kunst van de achterbuurt de afgelopen decennia mainstream is geworden. “Het is ijdelheid. Waarom zou je daar zo moeilijk over doen?”

Op een hoek van de Kielenstaat in Tongeren, niet ver van de Grote Markt, doemt een enorme foto op van een grijze man: forse bakkebaarden, een ferme hoefijzersnor, ontbloot bovenlijf, armen over elkaar, stevig beringde vingers, de linkerarm vol tatoeages van Vikingen. De bovenste, grote snor, de blik strak richting horizon, lijkt op hemzelf. Hij is de jongste niet meer, net zo min als zijn tattoos die al heel wat jaren met hem mee gaan.

De foto komt onaangekondigd, zonder duiding of uitleg, meters hoog als sticker vastgeplakt op een gevel. Het is een van de twaalf foto’s van fotograaf Luc Daelemans, op dit moment te zien in het centrum van Tongeren, als onderdeel van de expositie Old Faces, New Skin.

De aandacht voor tattoos komt niet uit de lucht vallen. “Tattookunst is even uniek als onderschat” luidt de beginzin van de inleiding van kunsthistoricus Paul Faber, oud-conservator van het Tropenmuseum in Amsterdam, in Henk Schiffmachers standaardwerk Lexicon der tatoeages. Verderop benadrukt Faber het unieke van het metier. De kunstenaar bewerkt een doek dat heel bijzonder is: het ademt. “Het is leer, maar levend leer, met bloed en zenuwen en haar en klieren en pigment. Dit doek zit nooit strak, maar plooit, draait, trilt en ademt.”

Dat is altijd het bijzondere aan tatoeages geweest, vrijwel overal ter wereld ook. Toen de eerste Engelse kolonisten rond 1780 in de omgeving van het latere Nashville arriveerden, ontmoetten ze daar de volgetatoeëerde Cherokee-indianen. Ook de christelijke evangelist Paulus, voormalig Romeins soldaat, zou volgens sommige interpretaties van zijn brief aan de Galaten getatoeëerd zijn.

Toch wringt er inmiddels iets aan die woorden van Paul Faber. Hoe bijzonder en uniek zijn tattoos, en de mensen die hen dragen?

In 2015 maakte ik met cameraman Rob Hodselmans de documentaire Lijfspreuk, over “de schoonheid en troost van tattoos”. Ik wilde bijzondere mensen in beeld brengen en aan het woord laten. Mensen die uitlegden waarom tattoos veel te maken kunnen hebben met zingeving, esthetiek of beide. Mijn eigen vaste tatoeëerder, Eindhovenaar Darko Groenhagen, haalt in de film instemmend een krantenkop over tattoos aan: “De zwarte kunst van de achterbuurt.” Klopt wel, zegt Darko in Lijfspreuk: “Ook in de onderbuik van de samenleving leven waarden die vertaald moeten worden in plaatjes. En vaak gaan die over basale waarden. Liefde, dood, monsters.”

In de documentaire volgden we Darko, samen met een klant wiens lijf hij grotendeels heeft volgeïnkt: schrijver Mark Verver. Hij heeft zó veel tatoeages dat hij praat over “witte vlekken” om zijn inktloze huid te duiden. Omdat hij er zoveel heeft, heeft Verver gekozen voor een thema dat ze met elkaar verbindt: goed en kwaad. Zijn tattoos, wil hij maar zeggen, dragen zijn waarden uit.

Schrijver Henk van Straten, een van de andere hoofdpersonen van Lijfspreuk, heeft juist niets op met dat geven van betekenis aan tattoos: “Het is ijdelheid. Waarom zou je daar zo moeilijk over doen? Je kamt toch ook je haren omdat je ijdel bent? All is vanity – accepteer dat. Het is lichaamsversiering; hoe kan dát geen ijdelheid zijn?”

Spijt heeft Van Straten, wiens tattoos reiken tot nek en handen, niet, maar “types als David Beckham” hebben er wel voor gezorgd dat tattoos nu “hip en trendy” zijn. Dat had hij nooit vermoed toen hij “met mijn adolescente ‘fuck the world’-attitude’ zei dat ik er nooit spijt van zou krijgen.”

Tegenwoordig ziet Van Straten nog wel eens een man op het strand lopen zonder tatoeages (“Met dus helemáál niks!”) en denkt hij tot zijn eigen verbazing: “Dié vind ik nu stoer.” Wil je je tegenwoordig echt onderscheiden, stelt Van Straten vast, neem dan géén tatoeage. Niet getatoeëerd is het nieuwe getatoeëerd.

De ergernis over en afkeer van slechte tattoos is er altijd geweest. In zijn Lexicon der tatoeages schrijft Schiffmacher al met leesbaar leedvermaak: “Het is absoluut geen geheim dat in sommige tattooshops tekens aan de wand hangen die gekopieerd zijn van menu’s in Chinese afhaalrestaurants, en van totaal andere betekenissen zijn voorzien. Er lopen dus mensen rond met loempia’s, foe yong hai of wat voor gerecht dan ook op hun arm, ervan overtuigd dat het gaat om iets groots, iets machtigs of hun eigen naam.”

Er zijn in de loop der jaren alleen maar meer lelijke en slechte tattoos bijgekomen. De reden is simpel: er zijn intussen extreem veel mensen met tattoos. Laat er de wetten van de statistiek op los, en je krijgt extreem veel lelijke tattoos.

Toch is dat maar één kant van het verhaal. Ik volg op instagram veel tatoeëerders die tot de internationale top horen, en het gemiddeld niveau van tatoeages blijft maar stijgen. Ik zie portretten en 3D-effecten langskomen die jaren geleden niet voor mogelijk zouden zijn gehouden. Grappig genoeg wordt het effect veroorzaakt door diezelfde social media waar ik die portretten op voorbij zien komen; zoals het delen van kennis op Wikipedia leidt tot een lagere informatiedrempel, biedt het Instagram-arsenaal van technisch hoogstaande tattookunst wereldwijd inspiratie aan jonge tatoeëerders. En niet alleen jonge: ook Darko, afgestudeerd aan de kunstacademie en met vele jaren ervaring als tatoeëerder, leert elke keer weer bij als hij zijn Instagram-account opent.

Dat je die toename van kwaliteit en originaliteit op straat en op tv niet meteen onderkent, is logisch. Tatoeages hebben altijd iets volks gehad, en hebben dat ook grotendeels gehouden. De meeste mensen van mijn kickboksclub hebben tatoeages, bij een gemiddelde voetbalclub zal dat niet anders zijn – wellicht is het beeld op de tennisbaan en het hockeyveld anders. Daar is de ‘achterbuurt’ van Darko te ver vandaan. Een volkse smaak is nou eenmaal niet per se hetzelfde als een verfijnde smaak. Dat is in de popmuziek niet zo, in de filmkunst niet, en in de tattookunst evenmin.

Tegenover elke verpletterend strakke of originele tattoo die ik op Instagram of in TATOOISM magazine zie langskomen, zie ik op straat weer tien uitgelopen blauwe vlekken van beunhaasniveau.

In zijn Parool-rubriek De eeuw van mijn dochters vroeg Art Rooijakkers zich onlangs af of zijn tweeling, inmiddels twee jaar oud, later zal ontkomen aan de tattootrend. Hij liet daarin zowel Henk van Straten als Henk Schiffmacher aan het woord. Schiffmacher zegt dat eind jaren zeventig wereldwijd maximaal 400 serieuze tatoeëerders waren. Nu heeft alleen Amsterdam al meer dan 500 tattooshops – plus, voor wie zelfs de goedkoopste shop nog te duur is, een onbekend aantal thuisprikkers. En bij het gros van die shops worden dezelfde tattoos gezet. Schiffmacher: “Komen ze met Pinterest aanzetten, dan weet je het al. Niet weer een kompas met twee roosjes, godverdomme.”

Bijna vijf jaar na de Lijfspreuk-documentaire denkt Henk van Straten dat het kantelpunt nabij is. Maar, zegt hij, eerst loopt het nog even verder uit de hand. “Veel rappers in Amerika hebben hun gezicht vol plaatjes. Dat gaat mainstream worden, dat wordt de piek – waarna de daling inzet.”

Die daling komt er, ongetwijfeld, ooit. Althans, een daling van de snelle toename. Mínder tattoos zullen er niet meer komen. Hoe mainstream tattoos ook zijn geworden, de consequentie van een doek van lévend leer is nog steeds onverbiddelijk: wat erop wordt gezet, blijft erop.