Overheidsopdrachten zorgden ervoor dat Nederland zich in de jaren 1960-90 kon ontwikkelen tot een land van ontwerpers. Daarna kwam de privatiseringsgolf en won prijs het definitief van kwaliteit, stelt EDO DIJKSTERHUIS vast in de tentoonstelling Modern Nederland 1963-1989 in Den Bosch. Een pleidooi voor de rehabilitatie van kunstenaars en ontwerpers.
Iedereen die wel eens vliegt weet wat voor doolhoven luchthavens kunnen zijn. Orly in Parijs en Gatwick in Londen zijn rampzalig, het Milanese vliegveld Malpensa is een hel. Een positieve uitzondering is Schiphol. Zelfs met de recente uitbreidingen en verbouwingen weet je eigenlijk altijd waar je bent en hoe je naar gate, douane of uitgang komt. Grote gele borden wijzen de weg, met eenduidige boodschappen in het Nederlands (zwarte letters) en Engels (witte letters). Gestileerde pictogrammen zorgen ervoor dat zelfs de grootste analfabeet niet verdwaald raakt.
Die vormgeving is niet het resultaat van een geavanceerde analyse van big data of diepgravend marketingonderzoek. Ze is ontsproten aan het brein van Benno Wissing, medeoprichter van Total Design. En wel in 1963, ruim een halve eeuw geleden.
Wissing maakte deel uit van een generatie van vormgevers en kunstenaars die klaar waren met de truttigheid van de wederopbouw en zich verzetten tegen de wegwerpesthetiek van de opkomende consumptiemaatschappij. Zij ontwikkelden een stijl gekenmerkt door geometrie, symmetrie en sober gebruik van zwart, wit en grijs. ‘Streng’ is de typering die zich hier het beste voor leent. Maar de inzet was dan ook niet gering. Deze makers wilden Nederland omvormen tot een betere leefomgeving, misschien wel de beste ooit. Hun houding was dienend, maar hun ambitie op het megalomane af. Decennialang hebben deze modernisten hun stempel gedrukt op ons land. Van postzegels tot Deltawerken, van praatpaal langs de snelweg tot automatische melkmachine in de stal – er was weinig dat niet van hun tekentafel kwam.
Het modernisme was een reactie op de Cobra-beweging die daarvoor dominant was. De nieuwe smaakmakers vervingen expressie en emotie door frisse rationaliteit. Het principe van ‘vorm volgt functie’ werd tot in het extreme doorgevoerd en iedere vorm van franje werd in de ban gedaan. Weinigen waren zo recht in de leer als Wim Crouwel, net als Wissing voorman van Total Design en door fans liefdevol ‘Mister Grid’ of ‘Gridnik’ genoemd. Zijn ontwerpen zijn het toppunt van mathematische efficiëntie en uitgebeende schoonheid.
In 1972 ontwierp Crouwel een telefoonboek zonder hoofdletters dat niet op naam maar op nummer was gerangschikt. Dat kost minder papier en inkt en oogt rustiger. Maar het bleek te revolutionair en werd uiteindelijk niet in productie genomen.
Hoewel gericht op vooruitgang en de toekomst greep het nieuwe modernisme terug naar eerdere kunststromingen: de vooroorlogse avant-garde. Vooral het constructivisme van Bauhaus stond model, maar ook De Stijl (1917-1931) kon rekenen op hernieuwde belangstelling. Carel Weebers reconstructie van het Rotterdamse Café De Unie in 1986, met zijn gevel die eruitziet als een Mondriaan-schilderij, is op te vatten als een regelrecht eerbetoon aan J.J.P. Oud, wiens origineel uit 1925 het bombardement op de stad niet had overleefd.
Net als Bauhaus en De Stijl was het nieuwe modernisme doordesemd van een diep idealistisch gevoel van maakbaarheid: een beter leven door opgelegde goede smaak. En dat kwam beter tot zijn recht in de jaren zestig tot negentig dan in de vooroorlogse periode. Voor het eerst in de geschiedenis hadden kinderen het bijna automatisch beter dan hun ouders. Economische groei ging bovendien gepaard met sociale emancipatie. Een universitaire studie kwam binnen bereik van iedereen; wie niet mee kon komen, mocht rekenen op een sociaal vangnet. De welvaartstaat was ideaal en werkelijkheid. De kunst en vormgeving van die tijd verbeeldden de transparantie, democratie en progressiviteit die daarbij hoort.
Dit sterk maatschappelijk gedreven modernisme nestelde zich in alle plooien van de samenleving. Interieurs stonden vol Pastoe-meubels. Op kantoor vond je stoelen van Friso Kramer of de liniaal en puntenslijpers van Bruno Ninaber van Eyben. Maar er was ook flink wat kruisbestuiving met de beeldende kunst, getuige de abstracte sculpturen van André Volten en het minimalistische werk van Ad Dekkers. Op het gebied van de hedendaagse dans is Hans van Manen aan te merken als geestverwant, net als Frans Molenaar in de mode.
Het modernisme uit de periode 1963-1989 liet internationaal zijn sporen na, maar op weinig plekken zo sterk als in ons land en met zoveel late echo’s. Het supermodernisme dat vanaf 1995 opgeld deed en zorgde voor een hausse aan gladde kantoortorens kan worden gezien als direct uitvloeisel. Hetzelfde geldt in zekere mate voor Droog Design, dat sinds 1993 uitblinkt in minimalisme, zij het met een relativerende knipoog.
De oorzaak van die sterke invloed moet worden gezocht in verregaande staatsbemoeienis met de inrichting van de openbare ruimte. Overheden waren gulle opdrachtgevers voor de vers afgestudeerde industrieel vormgevers die vanaf 1955 werden afgeleverd in Eindhoven en vanaf 1969 in Delft. Bij nieuwe publieke gebouwen werd één procent van het budget gereserveerd voor kunst en vormgeving. Maar ook de huisstijlen voor overheidsdiensten werden speciaal ontworpen, zoals het gestileerde logo van de NS dat Gert Dumbar tekende in 1968.
Daarnaast had de overheid zelf vormgevers in dienst. De ontwerpafdeling van de toenmalige PTT. Deze afdeling werd lange tijd geleid door Ootje Oxenaar, de legendarische kunstenaar-ambtenaar die ons ook het mooiste papiergeld ter wereld heeft bezorgd. Onder zijn leiding werden brievenbussen, postzegels, telefooncellen, zelfs zomertenues voor postbodes ontworpen. Oxenaars afdeling Dienst Esthetische Vormgeving werd intern wel eens gekscherend Dienst Eindeloze Vertraging genoemd omdat ze ruim baan gaf aan de soms onmogelijke wensen van ontwerpers, maar als opdrachtgever genoot ze internationaal groot aanzien.
In 1989 viel de Berlijnse Muur, in de periode erna verhuisde veel gedachtegoed dat tot dat moment als vanzelfsprekend werd gezien naar de schroothoop. Zo ook het modernistische geloof in Grote Verhalen. De nieuwe wereldorde was het startschot voor grootschalige privatisering volgens neoliberaal model.
Het is niet voor niets dat het Design Museum in Den Bosch de tentoonstelling Modern Nederland 1963-1989 over de gouden jaren voor ontwerpers tot 1989 laat duren. Veel overheidsinstellingen, jarenlang de drijvende krachten achter een groot deel van de ruimtelijke vormgeving, hielden in de jaren negentig op te bestaan. En daarmee ook de ambitieuze opdrachten voor ontwerpers.
Er is de afgelopen dertig jaar nogal besmuikt gedaan over het modernisme, dat vaak is weggezet als moralistisch, om niet te zeggen paternalistisch. De vrije markt en het postmodernisme zouden veel meer smaak en kleur aan de wereld toevoegen. Dat leek het geval – tot de financiële crisis toesloeg. Daarna ging prijs het winnen van kwaliteit, zozeer zelfs dat esthetische overwegingen vaak niet eens meer geopperd worden.
Modern Nederland 1963-1989 roept op tot herwaardering van het modernisme. Niet alleen omdat de ijzersterke ontwerpen de tand des tijds – zie Schiphol en NS – gemakkelijk hebben overleefd, maar vooral vanwege de centrale rol die kunstenaars en vormgevers kregen toebedeeld bij de inrichting van het publieke domein. Daardoor kregen brievenbussen, waterwerken en huisstijlen een maatschappelijk waarde en impact die ze nooit zouden hebben gehad als ze uit de handen waren gekomen van louter technische probleemoplossers.
Het maakt Modern Nederland 1963-1989 tot een politieke expositie, een pleidooi voor de herwaardering van de rol van ontwerpers. Daarin staat directeur Timo de Rijk van het Bossche museum niet alleen. Rijksbouwmeester Floris Alkemade lanceerde onlangs Panorama Nederland, een gepassioneerde oproep om ruim baan te geven aan de artistieke verbeelding. Die is volgens hem hard nodig om de grote ruimtelijke uitdagingen van de komende jaren, van stedelijke verdichting en een vergrijzende bevolking tot klimaatverandering en energietransitie, in goede banen te leiden. Als er geen kunstenaars en vormgevers mee aan het stuur zitten, zo waarschuwt hij, verrommelt het land en staat Nederland binnen de kortste keren vol utilitaristische gedrochten. Er is niet zozeer behoefte aan een nieuwe Crouwel of Wissing, maar aan een intellectueel klimaat en politieke wil om esthetiek weer serieus te laten meetellen.