Componist Hardy Mertens heeft voortdurend muziek in zijn hoofd. “Muziek bestaat maar uit twaalf tonen, daar heb je geen instrument voor nodig.”
Vele ogen gluren over de schouders van Hardy Mertens wanneer hij aan zijn keukentafel noot voor noot op papier zet. Een schildpad tuurt over zijn schouder, een rieten konijn grijnst door het raam naar binnen, een regiment chocolade soortgenoten kijkt vanuit de boekenkast de kamer in. Boven zijn hoofd bungelt een kolonie van gehaakte inktvissen, houten ooievaars en pluche aardbeien met armen en benen.
Leidt dat niet vreselijk af tijdens het werken, al die frutsels om je heen?
“De konijnen en de schildpad kijken of ik wel hard genoeg werk, maar tegelijkertijd zijn ze mijn publiek, ze steunen me als het even niet lekker loopt. Ik ben nog elke dag zo blij als een kind dat ik muziek mag schrijven en in een land woon waar dat mogelijk is. De muziek voorkomt dat ik volwassen word, een beetje Peter Pan dus. Ik moet die kinderlijke spulletjes om me heen hebben om te kunnen schrijven. Maar ik moet erbij zeggen, ik zet hier in Kerkrade alleen maar de noten op papier, met componeren ben ik dan al lang klaar.”
Waar componeer je dan je stukken?
“In de tuin bij mijn huisje in Italië. Daar heerst volstrekte stilte en is er niks dat afleidt. Ik zit in een makkelijke stoel in het zonnetje, het hondje slaapt op mijn voeten en ik heb een glas wijn binnen handbereik. De muziek komt dan vanzelf, al kan het dagen duren voor een stuk af is.”
Dus je werkt door dagenlang met een glas wijn in de zon te liggen?
“Ja, het lijkt natuurlijk alsof ik niks doe. Mijn Italiaanse buurman denkt dat ik al jaren met pensioen ben, maar ondertussen werk ik keihard. Ik componeer alle partijen in mijn hoofd, noot voor noot. Soms maak ik aantekeningen, maar nooit meer dan op één bierviltje past. Terug in Kerkrade schrijf ik de partituur dan uit volgens een paar vaste regels: ik schrijf alleen ’s ochtends en zet niet meer dan dertig seconden muziek op papier.”
Waarom dertig seconden? “Dertig seconden zijn overzichtelijk, die film kan ik makkelijk blijven afspelen in mijn hoofd.”
Hardy Mertens (Nieuwenhagen, 1960) componeert blaasmuziek voor harmonie- en fanfareorkesten, zoals hij die kent uit zijn jeugd in de Mijnstreek. Zijn composities worden over de hele wereld gespeeld. Hardy: “Een blaasorkest heeft een ander soort timing dan een klassiek orkest. Strijkers hoeven alleen maar adem te halen om te overleven, niet om te musiceren. Die afhankelijkheid van zuurstof is de schoonheid en de zwakte van een blaasorkest. Daarmee kan je als componist een orkest kapot maken. De muziek kan pijn doen, en ja, ik zoek graag de grenzen op van wat mogelijk is. Voor het project Sjtub kreeg ik de opdracht een compositie te schrijven over het mijnverleden van Parkstad. Ik heb het stuk zo intensief gemaakt dat de muzikanten uiteindelijk buiten adem raken en moeten opgeven. Net als destijds de mijnwerkers met hun stoflongen.”
Componeer je zo’n stuk dan ook op een blaasinstrument?
“Muziek bestaat maar uit twaalf noten, daar heb je geen instrument voor nodig.”
Ook geen piano, of een computer?
“Nee, alleen mijn hoofd.”
Tijdens zijn studie aan het conservatorium verbaasden docenten zich wanneer Hardy weer eens een compositie inleverde waarvan hij geen idee heeft hoe hij die zelf moest spelen. “In het begin dachten ze dat ik de muziek had gejat van iemand anders. Ze konden het zich niet voorstellen, een componist zonder instrument.”
Hij hoort de muziek daadwerkelijk in zijn hoofd. In een documentaire vertelde hij dat hij als kleine jongen al muziek hoorde als zijn moeder pannenkoeken bakte: pannenkoekmuziek. De muziek overvalt hem, ook als hij het even niet kan gebruiken, zoals tijdens het lesgeven of dirigeren. “Dan moet ik de muziek zien op te houden tot de pauze, zodat ik snel wat kan noteren.”
Hoe begint die muziek dan in je hoofd? Is het afhankelijk van een moment, een geluid, een ritme?
“Meestal is het een woord, gedicht, of tekst. Het kan ook een kunstwerk zijn. Of personen die me triggeren. Ik heb nog nooit een stuk geschreven voor muzikanten of orkesten die ik niet persoonlijk ken. Ze zitten in mijn hoofd wanneer ik componeer. Ik schrijf dus niet voor een instrument, maar voor de manier waarop iemand dat instrument beheerst.”
Je weet dus op voorhand wie jouw muziek gaat spelen?
“Was het maar zo simpel. Bij een vrije opdracht weet ik zelden welk orkest het stuk uiteindelijk gaat uitvoeren. In mijn hoofd selecteer ik dan een fictief orkest van alle muzikanten die ik ooit ontmoet heb; ik schrijf de muziek voor mijn herinneringen aan al deze muzikanten. Een parallel orkest-universum als het ware. Maar je baseren op herinneringen is natuurlijk riskant.”
Hoe bedoel je?
“Ik vraag het me wel eens af. Het zal toch niet dat ik de muziek die ik in mijn hoofd hoor toevallig al eerder ergens heb opgevangen en dat ik die onbewust gebruik? Dat ik dus iets schrijf dat eigenlijk van iemand anders was?”
Lang lijkt hij niet met die gedachte te zitten. Hij roffelt met zijn vingers op tafel, staat op en schudt me de hand. Hij wil weer aan het werk. “Op het moment werk ik zes weken lang aan een opdracht. Elke dag sta ik op als een kind op kerstochtend. Ongeduldig, ik kan niet wachten om te beginnen.”
Dit is het vierde deel in een reeks van vijftien over kunstenaars en ontwerpers in hun werkomgeving.