Het Geluid maakt al jaren muziektheater buiten de gebaande paden. Oprichters Romy en Gable Roelofsen gebruiken hun studio daardoor steeds minder als werkplek. ‘Het zou vreemd zijn om te werken met mensen die afhankelijk zijn van de voedselbank, en dan veel geld uit te geven aan een decor.’

Romy Roelofsen zwaait de deur open van AINSI, een groot industrieel gebouw: ‘Ik was hier al een tijdje niet meer, deels vanwege corona, deels omdat we dit jaar een transitiejaar hadden gepland. Laten we naar binnen gaan, Gable zal zo wel komen.’ 

De studio van Het Geluid bevindt zich naast de ENCI, de grote cementfabriek bij Maastricht die eerder dit jaar de deuren sloot. Het lijkt haast symbolisch: in een jaar dat de oude industrie tot stilstand komt en ook grote theaters en gezelschappen het moeilijk hebben, komt Het Geluid voor het eerst in rustiger vaarwater: ze krijgen voor vier jaar ondersteuning van het Fonds Podium Kunsten en de Provincie Limburg.

We lopen door een donkere gang, overal werkruimtes en studio’s, het is stil achter elke deur. De ramen in het atelier zitten net boven ooghoogte, ze geven uitzicht op een egaal grijze lucht en een rij dichte boomkruinen. Tussen de takken glinstert het water van de Maas. Het andere raam biedt uitzicht op een stilstaande transportband. Een plek waar je de tijd makkelijk vergeet. ‘Die kast stond hier de laatste keer nog niet, die zal mijn broertje er wel neer hebben gezet’, zegt Romy (1978). 

De metalen stellingkast is gevuld met dozen, kratten en houten kisten, gelabeld met opschriften in een geheime codetaal: Bedomtrek “Er zijn dingen gebeurd” / WELTATEM / gerookte zalm / “Life is too good” / Calvarienberg. Bovenop de kast tientallen pastelroze geverfde fruitkistjes. In de andere hoek een rek met boeken en een vaal wit flesje: Cementsluierverwijderaar. 

Dan komt Gable (1982) binnenlopen: ‘Tot een paar jaar terug kregen we hier om de zoveel weken een aankondiging: “LET OP, stofemissie!”. De dagen erna zat alles in onze studio onder een grijze waas. Als er dan operazangers kwamen repeteren, kregen die na een minuut of tien een hoestbui.’

Het Geluid bestaat al sinds 2006, het gezelschap groeide sindsdien heel geleidelijk. Was dat het plan?
Gable: ’We hadden vanaf het begin het idee om voor de lange adem te gaan. Je kan als jong talent snel gelanceerd worden, maar vaak verslapt die aandacht net zo snel weer. En op wie kan je steunen, als je niet zelf eerst een goede basis hebt gecreëerd?’ 

Vandaar de keuze om vanuit Limburg muziektheater te maken?
Romy: ‘We hadden nooit zoveel interesse in het centrum van de theaterwereld, het aloude cliché dat het in de Randstad allemaal gebeurt. Daar maak je vooral voorstellingen voor de collega’s uit het vak, hier moeten we op zoek naar publiek. We hebben daar onze eigen methodes voor ontwikkeld: we spelen bij mensen thuis, werken samen met de voedselbank, schrijven teksten met game-verslaafden. Je probeert je zoveel mogelijk in te leven in de gemeenschappen waarmee je werkt. Als je een koor wil van bijstandsmoeders, ga je geen casting bij Theater aan het Vrijthof organiseren, dat zijn een hoop drempels teveel. Geen casting, maar een kennismakingsgesprek bij het kindercafé, dan hoeven ze geen oppas te regelen.’

Je creëert als het ware je eigen theaterwereld?
Gable: ’Ook door onze eigen ervaringen. De afgelopen jaren is het aanbod in toneelrollen veel diverser geworden, maar toen wij begonnen als acteurs waren rollen gebaseerd op een cliché-beeld van de samenleving: Nederlanders en Marokkanen. Door onze Indonesische roots pasten we qua uiterlijk nooit in het plaatje, je bent het allebei niet. Dus als we iets wilden doen, dan konden we het beste voor onszelf beginnen.’

Het lijkt alsof jullie al de afgelopen tien jaar experimenteerden met Corona-proof theater: een opera in virtual reality, voorstellingen voor een klein publiek op locatie, zoals parken en woonkamers.
Gable: ’Ja gek he? Maar het is niet alleen de vorm. We maakten acht jaar geleden al voorstellingen over onderwerpen waar men toen nogal allergisch op reageerde. Vluchtelingenproblematiek, kolonialisme, de kloof tussen arm en rijk. Nu lijkt het alsof iedere culturele instelling iets met die thema’s wil doen.’ 

Romy: ‘We worden de laatste tijd ook vaker benaderd door musea, daar lijkt steeds meer interesse te zijn voor theater. Zo zijn we nu gevraagd door het Amsterdam Museum om een voorstelling te maken over de Gouden Koets, die daar tentoongesteld wordt.’

In de hoek van de studio staat een piano, hij gaat gebukt onder een gereedschapskist, een stapel boeken en een doos operatiehandschoenen. Onder de piano staan twee grote gasflessen. Romy: ‘Die gasflessen zijn van een kunstenaar die onze studio soms gebruikt om glas te blazen. Ook onze vaste decorontwerper Davy van Gerven werkt hier aan maquettes en onze studenten van I-Arts gebruiken deze studio.’

Jullie familie groeit…
‘Zo kan je het zeggen ja. Weet je, het fijne van de financiële zekerheid voor de komende jaren is niet alleen het geld. Het is de mogelijkheid om nu nog dieper in de materie te duiken, om met meer mensen samen te werken. Er gaan nu meer stemmen mee spreken.’

Gable: ‘En ons misschien een keer wat uitbundigheid veroorloven in de vormgeving. In het begin maakte we voorstellingen met bijna geen budget. De focus lag daardoor volledig op het idee en dat zorgde voor een soort minimalisme op het podium. Een paar stoelen, een TL-bak en een stem. Dat werkte prima, als beeld en idee. De komende tijd willen we een voorstelling met Limburgse boeren maken, een ander project maken we samen met game-verslaafden. Dat wordt allemaal wat minder minimal denk ik.’ 

Iets meer de extravagantie van opera af en toe?
‘Zeker. Vaak klopte dat minimalisme overigens perfect met ons idee. Toen we met Common Chorale een voorstelling wilden maken waarbij arm en rijk in één koor samen zouden zingen, had Davy allerlei ideeën. Maar uiteindelijk werd het steeds minimaler, totdat hij deze gouden vloer bedacht.’ Gable wijst naar een aantal rollen isolatiefoam in de hoek. ‘Het klopte perfect, het glimt, het is goud en het kostte bijna niks.’

Romy: ‘Het zou vreemd zijn om te werken met mensen die afhankelijk zijn van de voedselbank, en dan veel geld uit te geven aan een decor.’ 

JOEP VOSSEBELD