Gedurende de laatste jaren van zijn leven was Frans Kellendonk (1951-1990) bevriend met Ed Spanjaard, de voormalige chef-dirigent van het Limburgs Symfonie Orkest. In het onlangs verschenen Frans Kellendonk – De brieven is een deel van de correspondentie tussen de twee opgenomen. Op verzoek van Zuiderlucht haalt Spanjaard herinneringen op aan Kellendonk, de meest spraakmakende auteur van zijn generatie.
“Vanaf zijn debuut Bouwval, dat ik las hij zijn verschijnen in 1977, was ik gefascineerd door het werk van Frans Kellendonk. Later ook door zijn persoon. In 1979 signeerde hij bij boekhandel Atheneum in Amsterdam zijn tweede boek, De nietsnut. Een uur eerder had Oek de Jong gesigneerd, van wie net Opwaaiende zomerjurken was verschenen. Een groter contrast in persoonlijkheden was amper denkbaar. Oek was zwierig en toegankelijk, bij Frans was het alsof hij prikkeldraad om zich heen had geslagen. Hij was gesloten, zijn scherp getekende gezicht nodigde niet uit tot een gesprek.
Mijn eerste persoonlijke ontmoeting was pas vijf jaar later, in maart 1984, tijdens een literaire avond in De Rustende Jager in Bergen (NH), waar ook Marga Minco en Andreas Burnier optraden. De laatste schreef me na de begrafenis van Frans, waar ik piano had gespeeld, dat ik zo’n mooie rug had. Een wonderlijk compliment!
Bij de aanvang van die avond was Frans zonder bericht afwezig. Later bleek dat hij in de bus van Alkmaar naar Bergen in slaap was gevallen. Een half uur te laat kwam hij binnenvallen, er waren nog geen gsm’s in die tijd. Tijdens de pauze sprak ik hem aan met de vraag of ik hem een lift naar Amsterdam kon geven. Hij was al voorzien.
Diezelfde week trof ik hem in de Shako, in die tijd een bekende, wat studentikoze homokroeg in Amsterdam, waar ook pater Van Kilsdonk, de eigenzinnige studentenpastor die zich later heeft ingespannen voor aidspatiënten, regelmatig kwam. Ik herinner me zijn spreken bij Frans’ begrafenis in 1990 in de Sint Nicolaaskerk, hij had het aldoor over zijn zusjes – wat ik me herinner als zufjes. In de Shako heb ik ook Wim Bergmans leren kennen. Hij had een studiegenoot biologie die later als Teigetje bekend werd door een van de brievenboeken van Reve. Wim Bergmans was een van de weinigen die nooit ruzie heeft gekregen met de volksschrijver. Via hem kwam Frans in contact met Reve. Ze correspondeerden met elkaar tijdens de opwinding na het verschijnen van Mystiek lichaam in 1986, Reve stak hem daarbij een hart onder de riem. De Shako werd gedurende enkele jaren mijn eerste stamkroeg. Ik trof Frans daar meestal na het werk, ‘s avonds van goed elf uur tot half een.
Het was vanuit Maastricht dat ik mijn eerste brief aan Frans schreef, in maart 1984, als ik me niet vergis. De carnavalsconfetti lag nog op de stoep. Ik meen ook dat dat mijn eerste zin was.
Het werk van Frans is nooit makkelijk geweest, heeft die opzet ook niet. Zijn boeken plaatsen de lezer in een denkende, observerende rol en zijn, op een enkele uitzondering na, niet zo geschikt om vlot en fris door te lezen. Toch heeft dat werk me vanaf de eerste kennismaking met Bouwval, en de daarop volgende interviews, altijd heftig aangesproken. In zijn scherpte en ongebruikelijke thematiek is het niet gedateerd – al zal Kellendonk nooit populair worden, lijkt me.
Als ik eraan terugdenk, was Frans in zekere zin superieur aan allen om hem heen.
Alleen door verliefdheid kon hij volledig smelten, en de aanbedene voor enige tijd idealiseren. In het nu verschenen boek blijkt dat ook uit zijn – zeer openhartige – brieven. In de documentaire Frans Kellendonk – Letter & geest van Jan Louter merkt Bas Heijne op dat een gesprek in gezelschap kon verstommen als Frans erbij stond. Zijn kritische geest kon small talk of slecht geformuleerd gebabbel zonder een woord te zeggen tot stomheid laten vervallen.”
“Grappig genoeg was ik een van de weinige vrienden met een weliswaar artistiek maar niet-literair beroep. Frans was bescheiden over muziek, ventileerde nooit meningen, probeerde nooit met gewichtige kennis je te imponeren. Hij had een oor voor velerlei soorten klassiek en kwam geregeld naar mijn concerten.
Zo herinner ik me zijn bezoek aan de opera Erendira (muziek Klaas de Vries, tekst Gabriel Garcia Marquez, libretto en regie Peter te Nuyl). Toevalligerwijs was hij net heftig verliefd op Pieter Kottman, die juist toen werkte voor Fakt, de producent van de opera. Naast Pieter moet ik zonder twijfel in die periode verbleekt zijn.
Frans kwam ook herhaaldelijk naar het Nieuw Ensemble luisteren, waarmee ik destijds vaak optrad in De IJsbreker. We gingen ook samen naar toneel, film en opera. Ik herinner me zijn enthousiasme voor films van Tarkovsky en Jarmusch. Ik geloof dat hij mijn werk als musicus zeer waardeerde, en er een oprechte interesse in had.
In 1985 en 1986 reisde hij naar Maastricht om me Don Giovanni en Carmen te horen dirigeren. Opera Zuid bestond nog niet, toch werd er elke lente met bescheiden middelen maar zeer serieus een opera op de planken gebracht. In Don Giovanni zongen bijvoorbeeld Turid Karlsen en Huub Claessens, en de hoofdrol was voor Albert Dohmen, die twintig jaar later in Bayreuth Wotan zong in Wagners Ring des Nibelungen.
In 1987 bezocht hij me in Bayreuth, hij bleef ongeveer een week en was een deel daarvan vergezeld van Jan Duyx, zijn ex-vriend. Elke middag ging Frans mee naar de generale repetitie van die dag. Dat jaar was ik assistent-dirigent voor de nieuwe productie van Lohengrin met Werner Herzog als ietwat onwennige regisseur. Herzog en diens toenmalige vrouw Christine Ebenberger, met wie ik nauw bevriend raakte, nodigden ons uit voor een etentje in het leegstaande Gasthaus dat ze met hun hele team gehuurd hadden. Frans was een toegewijd observator en luisteraar, en een dankbare gast.
Frans’ scherpe blik ging ver voorbij de mode van de dag. ‘Totall recall’, schreef hij in 1984, ‘wordt de vloek van het elektronicatijdperk, let op mijn woorden; de genade van een slecht geheugen zal ons niet meer vergund zijn.’ Zo nam hij een voorschot op het digitale tijdperk – waar toen nog geen sprake van was. Ook over de spanningen van de multiculturele samenleving, de vloek over de homo’s (weliswaar niet van God, maar wel van de ziekte met de vier letters) en het zoeken naar nieuwe vormen van gemeenschap huldigde hij visionaire opvattingen.
Na Frans’ dood schreef ik aan de schilder Kees Knopper of ik een van de zestien portretten die hij in de zomer van 1984 van hem had gemaakt, kon kopen. Hij nodigde me uit op zijn atelier, waar er nog zeker tien stonden. Het portret dat ik het mooiste vond, mocht ik gratis meenemen, een genereus gebaar.
Dat blauwzwarte portret heb ik jarenlang opgehangen; ik heb een kiekje waarop Frans’ moeder ernaar kijkt. Gedurende de laatste jaren van zijn leven heb ik zijn moeder en zijn tweelingzussen Els en Rinie goed leren kennen. De derde zus Anne-Marie, jonger dan Frans en ouder dan de tweeling, die zich vermoedelijk herkent of meent te herkennen in enkele zus-karakters in Frans’ boeken, had een moeilijker verstandhouding met haar broer. Tot mijn opluchting en plezier heb ik haar onlangs tweemaal getroffen tijdens bijeenkomsten naar aanleiding van het brievenboek.
Bij de dood van mijn vader in 1985 stuurde Frans me het gedicht Retrograde van Gerrit Achterberg:
Gij hebt een voorsprong in het niet.
De dodelijke achterstand,
die zich met ieder uur vergroot,
verhindert niet dat ik uw hand
terug kan vinden in mijn hand.
Achter mij volgt een dubbelspoor
voetstappen in het zand,
hoewel ik u naast mij verloor.
Frans had mijn vader begin dat jaar voor het eerst ontmoet, tijdens een concert in De IJsbreker waar we de première van Robert Heppeners Memento speelden. Mijn ouders zijn toen boeken van Frans gaan lezen, zo ontstond een wederzijds respect. Frans moet gevoeld hebben dat mijn vader me meer harmonie (onder andere muzikale) had meegegeven dan hij van zijn eigen vader kreeg. Ik vond het Achterberg-gedicht prachtig, heb het zelf enkele malen in condoleancebrieven gebruikt. Zijn contact met mijn moeder was ook positief. De allerlaatste foto van Frans uit 1989, ze staat ook in het brievenboek, heeft zij genomen. Die dag had ik Frans voor een uitstapje en een korte wandeling meegenomen naar mijn ouderlijk huis in Haarlem.”
“Zijn irritatie op de kortzichtige kritiek en onheuse beschuldigingen bij het verschijnen van Mystiek lichaam was heel grondig, zoals ook uit de brieven naar voren komt. Vlak na het verschijnen van het boek maakten we een flinke autotocht, onder andere naar Friesland. Ik herinner me dat hij toen erg ontspannen was. Vermoedelijk kwamen de recensies wat later.
Mijn exemplaar van Mystiek Lichaam is gesigneerd op 10 mei 1986.
Frans kon stug en stuurs zijn en je – zonder veel woorden – de rug toekeren. Misschien omdat je conversatie hem te oninteressant voorkwam, omdat hij niet op een voorstel wilde ingaan zonder dat uit te spreken (zoals bij een door mij gesuggereerde gezamenlijke vakantie naar Frankrijk in de zomer van 1985), of omdat hij getroffen werd door een aantrekkelijke jongen. Echt ruzie hadden we nooit, of we spraken het beiden niet uit.
Tijdens zijn laatste anderhalf jaar, toen hij erg ziek was en aan huis gekluisterd, hoorde ik bij het groepje vrienden die hem, naast moeder Kellendonk en Jan Duyx, geregeld bijstonden. Zo bracht ik hem met mijn Renault 5 naar het Prinsengrachtziekenhuis, deed boodschappen, ging naar de apotheek en kookte voor hem.
Wanneer ik in Amsterdam was, zag ik hem in die periode enkele keren per week. Alle voorstelbare emoties in zijn toestand heb ik meegemaakt: verbittering, woede, berusting, grimmigheid, zelfs tevredenheid. Hij liet me dichterbij komen dan tijdens zijn gezonde jaren. Ik verbeeld me dat ik wrijvingen die er tussen ons waren geweest, tijdens een aantal van die vele bezoeken heb kunnen aanroeren en verwerken. In moeilijke situaties ben ik in het algemeen daadkrachtig en rustig. Ik geloof dat Frans me daarom meestal goed heeft kunnen verdragen.
Zijn laatste verjaardag, enkele weken voor zijn dood, was relatief ontspannen. Frans’ bed stond op de begane grond. Werkkamer en keuken waren op één hoog; die trap ging hij niet meer op. Moeder Kellendonk had een vrolijke bloemetjesjurk aan. Ik mocht haar heel graag, ze had een sterk Nijmeegs (?) accent, al zou ik dat niet kunnen nadoen. Frans had de geregelde aanwezigheid van zijn moeder geleidelijk aan geaccepteerd, of in ieder geval leren verdragen.
Op een goede moment zei ze: ‘Zo Frans, negenendertig!’ Waarop Frans sprak: ‘O, ik dacht dat u graden koorts bedoelde.’ Ik meen zelfs dat hij beweerde nog wel veertig te willen worden. Maar spoedig daarna was duidelijk dat dat niet zou gebeuren, en dat hij het ook niet meer wilde.
Van Frans’ Godsgevoel kan ik niet veel meer zeggen dan wat hij er zelf in essays over schrijft. Hij bad niet, bezocht bij mijn weten geen kerkdiensten, riep God tijdens zijn gekweld ziekzijn niet aan. Op mij maakte hij niet de indruk een gelovig mens te zijn, wel was hij doordrongen van en gevormd door riten en gebruiken uit de katholieke kerk. Zelf ben ik niet-religieus opgevoed, maar ik heb niet de indruk dat hij daarom het onderwerp met mij vermeed. Toch kwam het geloof wel eens ter sprake, zoals in mijn brief vanuit Maastricht van 2 april 1984: ‘Mijn godsdienstige gevoelens zijn altijd indirect: uit ontzag voor devote mensen of religieuze kunst. Deze week spelen we Poulencs Gloria, dat is soms kwajongensachtig en soms van een adembenemende lyriek, en je hoort een gevoel van vertrouwen in een eeuwigheid die ik alleen nooit zou kunnen oproepen’.
Vijfentwintig jaar na zijn dood is Frans Kellendonk nog steeds een heel belangrijke figuur in mijn leven. Hij was de begaafdste man die ik heb leren kennen, met het sterkste intellect en de grootste eruditie. Tegelijkertijd was hij iemand die zeer hoge eisen leek te stellen aan je ‘wezen’. Ik denk niet dat iemand daar helemaal aan heeft kunnen voldoen, ik in elk geval niet.
De herinnering aan Frans is me kostbaar en helder. Via hem ben ik goed bevriend geraakt met Oek de Jong (een totaal andere, warme en ontspannen vriendschap) en met een van de weinige vrouwen die een rol speelde in Frans’ laatste jaren: Jeanne Niers. Zij kookte geregeld heerlijk voor hem, en omgaf hem met ongecompliceerde warmte. Sinds midden jaren negentig is ze de vrouw én muze van Oek.
Ook met de familie Kellendonk onderhoud ik een warme band. De tweelingzussen kregen ’samen’ vijf dochters en een zoon. Wonderlijk genoeg is die zoon (Thomas Rossen) als enige ná de dood van Frans geboren. En juist hij vertoont een saillante gelijkenis met de mooie trekken van Frans, zijn wat terughoudende aard en sterk innerlijk beleven. Ik koester de vriendschap met deze twintiger en verbeeld me dat Kellendonk, behalve in zijn boeken, ook in deze filosofiestudent voor mij doorleeft.”
Frans Kellendonk – De brieven. Samengesteld, ingeleid en geannoteerd door Oek de Jong en Jaap Goedegebuure. Querido, 479 pagina’s, 29,90 euro.
Boven: Kort voor zijn dood, in 1989, met Ed Spanjaard. “Hij liet me dichterbij komen dan tijdens zijn gezonde jaren.” Foto uit boek / archief Ed Spanjaard.