Het publiek zal bij vlagen stijf staan van de spanning, verwacht Nard Reijnders. De muziek die hij schreef voor de Passiespelen wijkt af van de traditie. “Als ze hadden gezegd: hier heb je 50.000 euro en vraag het LSO maar, dan was ik nooit op deze ideeën gekomen.”
Dat er nieuw gecomponeerde muziek bij de Passiespelen moest komen, stond voor Nard Reijnders als een paal boven water. “Je kunt wel een cd uit de kast grijpen en bestaande muziek gebruiken, maar dan worden mensen afgeleid. Ze denken: hé, waar ken ik die melodie toch van? Snap je wat ik bedoel? Helemaal fout. De muziek en het spel moeten één geheel vormen.” Hij herinnert zich de Passiespelen van tien jaar terug, toen hij als toeschouwer op de tribune zat. “Het spel was vrij statig en afstandelijk. Waarom laten ze hier geen muziek bij componeren, dacht ik nog, dat zou het zoveel sterker maken.” Extra leuk dus, dat hij nu gevraagd werd om de muziek te schrijven voor de editie 2010. “Ik wilde het erg graag doen. Maar dan wel op mijn manier.”

Nard Reijnders ( Venlo, 1953) studeerde klassiek klarinet aan het conservatorium in Maastricht en saxofoon en compositie in Rotterdam en rolde daarna de theaterwereld in. Een vaste plek in een symfonieorkest was niks voor hem. “Ik wilde gewoon muziek maken en daar mijn geld mee verdienen, maar hoe of wat, daar had ik geen flauw benul van.” Tijdens een voorstelling van Herman van Veen in 1977 viel het kwartje: “Alles kwam samen. Theater, engagement, show en muziek van rock ’n roll tot klassiek. Dat wilde ik ook.” Een jaar later stond hij als uitvoerend musicus bij Van Veen op het podium, het begin van een langdurige samenwerking. De laatste jaren kiest en initieert Reijnders zelf projecten, waaronder de concertreeks Klassiek op Locatie, compositieopdrachten voor het Limburgs Symfonie Orkest en Het Vervolg, en nu dus ook de Passiespelen in Tegelen.
Vrijwel vanuit het niets ging hij aan het werk. “Het lijdensverhaal van Jezus is natuurlijk bekend, maar verder had ik enkel de gesprekken met regisseur Cees Rullens en de fantastische tekstbewerking van Wiel Kusters. Daar begint het mee hé, de taal, want die bepaalt zowel de inhoud als de sfeer. Pas bij de eerste repetities begon het voor mij ook visueel te leven en toen kwamen de ideeën. Wat bewegingsschetsen, losse akkoorden, dat soort dingen. Ik heb bijvoorbeeld een paar dagen rondgelopen met de gedachte er oosterse klanken of Joodse muziek in te verwerken, om de sfeer van Jeruzalem op te roepen. Maar daar moet je voorzichtig mee zijn. Het moet niet lijken alsof er ineens een Klezmerband staat te spelen.” Met regisseur Rullens werd afgesproken dat de nieuwe muziek wel enige herkenbare, religieuze en ‘Bachiaanse’ elementen zou bevatten, “maar hele composities à la Bach moet je overlaten aan mensen die dat beter kunnen dan ik. Bach zelf bijvoorbeeld.”
Reijnders componeerde de muziek voor de solisten, een vierstemmig koor en een vijftig man sterk orkest als onlosmakelijk deel van de tekst en de regie. “Gedurende het proces brachten Cees en ik elkaar op ideeën en ik denk wel dat mijn composities de regie hebben beïnvloed. Voor zover ik weet zijn tekst, muziek en spel nooit eerder zo’n sterk geheel geweest bij de Passiespelen.” Deze nieuwe koers, een geheel geïntegreerde productie, mocht echter geen probeersel worden. “Het liefst wilde ik een symfonieorkest inzetten – dat was natuurlijk geen optie – maar we kwamen uit bij een zeer geslaagd compromis: een harmonieorkest met de ronde koperklanken van een fanfare erbij. Daarnaast heb ik nog zes strijkers toegevoegd. Oh ja, en een contrabas saxofoon. Die meldde zich aan. Prima, dan verzin ik daar iets leuks voor.” Door noodzaak gedreven creativiteit dus? Nard: “Ja, als ze hadden gezegd: hier heb je 50.000 euro en vraag het LSO maar, dan was ik nooit op deze ideeën gekomen.”

Dat de muziek deze editie van de Passiespelen een belangrijke rol zou gaan spelen, was vanaf de eerste gesprekken met Rullens al duidelijk. Reijnders: “Het begon ermee dat Cees het koor een dramaturgische functie wilde geven. Vanuit daar is de gedachte gegroeid om de hele compositie te integreren in het verhaal.” De tenoren, sopranen, alten en bassen zijn onderdeel van het volk van Jeruzalem en zullen verspreid op het toneel staan, “niet als zo’n verzameling vlinderdasjes aan de zijkant.” Deze aanpak plaatst het koor, bestaande uit zo’n tachtig amateurzangers hoofdzakelijk uit de regio Venlo, zowel muzikaal als technisch voor een spannende uitdaging. De muziek is nieuw voor de koorleden en ze hebben dit keer geen steun aan hun buurman of –vrouw. Technisch heeft dit ook de nodige consequenties, want overal moeten speakers staan, zodat de koorleden vanaf iedere plek de muziek kunnen horen. “Eenvoudig is het niet, maar de voldoening is des te groter als het allemaal lukt. En Ben Benders, de koordirigent, is een geweldige pedagoog. Hij heeft dit proces uitstekend begeleid en de zangers uit al die verschillende muzikale werelden samengesmeed tot één harmonieus koor.”
De totale compositie voor koor, solisten en orkest is inmiddels klaar. Het eindresultaat is een uitzonderlijke mix van stijlen, met veel avant-gardistische, modernistische en zelfs hier en daar impressionistische elementen, dusdanig geschreven dat het toch een geheel vormt. En ja, het publiek zal af en toe stijf zitten van de spanning. “Deze muziek zal toeschouwers in ieder geval bij de les houden”, verzekert Reijnders. Dat hij vanaf de jaren zeventig in de theaterwereld werkte, heeft zijn muzikaal denken gevormd, zegt hij. De spanningsopbouw in de composities voor de Passiespelen is daar het bewijs van. “Ik weet dat je soms het tegenovergestelde moet laten horen van datgene wat het publiek ziet. Bij de epiloog heb ik bijvoorbeeld gekozen voor verstilling. Mooi vind ik dat. Het is niet vanzelfsprekend dat bij een heftige scène ook heftige muziek hoort. Één lange noot kan dan veel spectaculairder zijn en daarom heb ik veel gewerkt met inhouden spanning. Denk aan een Hitchcock-film. Je zit te kijken en denkt: wanneer komt dat mes tevoorschijn…? Soms ontploft de spanning op het hoogtepunt en soms ebt die weer weg, zonder dat het mes überhaupt in beeld is geweest.”
De 2010-editie van de Passiespelen zullen dus onmiskenbaar een vleugje Nard Reijnders meekrijgen. “Dat kan ook niet anders. Bij zo’n project moet ik mijn eigen ‘ding’ kunnen doen. Als iemand zou zeggen: het spijt me meneer Reijnders, maar dit vind ik niks, dan zou ik wel even balen, maar iets veranderen? Nee.” Lachend: “Bovendien zitten we nu al met een voldongen feit, de partituren liggen al klaar. En morgen zal het orkest de studio induiken om de muziek alvast op te nemen die tijdens de voorstellingen op band te horen zal zijn.” Haast is geboden, want er moet nog flink gerepeteerd worden en de cd’s die bij het programmaboekje zullen zitten, moeten worden gedrukt. Iets meer tijd tot de deadline had Reijnders niet erg gevonden. “We hebben keihard moeten werken, maar de passie van alle deelnemers geeft je veel energie. Soms vergat ik te pauzeren tijdens een repetitie van 2,5 uur. Er was niemand die klaagde. Dat is toch geweldig?”