In De toverlantaarn be schrijft Suzanne Voets dagelijkse beslommeringen in een bijna 19de eeuwse stijl; met haar twintig jaar is ze een van de jongste debutantes ooit in de Nederlandstalige literatuur. YANNICK DANGRE sprak haar in de stationsrestauratie van Eindhoven. ‘In de romans van vandaag moet altijd iets gebeuren.’

‘De literatuur uit de negentiende eeuw wakkert een nostalgisch gevoel in me aan, en dan vooral de taal. Die is zoveel veelzijdiger dan die van vandaag.’ Suzanne Voets, met haar twintig lentes een van de jongste debutantes ooit in de Nederlandse literatuur, maakt meteen duidelijk waarom haar debuut De toverlantaarn in een lang vervlogen idioom is geschreven. ‘De taal uit die tijd was voor mij echt thuiskomen in de literatuur. In meer hedendaags proza kon ik niet precies uitdrukken wat ik wilde zeggen.’

Voets’ verhalenbundel De toverlantaarn is een ode aan Camera obscura, de negentiende eeuwse klassieker van Hildebrand waarin de schrijver typische Hollandse taferelen en alledaagse situaties uitserveert. De plot is van secundair belang is, alles draait om de beschrijvingskunst. Waar komt Voets’ fascinatie voor net dit boek vandaan?

‘Tijdens de lessen Nederlands op school raakte ik geboeid door literatuur uit vroegere eeuwen. Vooral de negentiende eeuw trok me, omdat romantiek en realisme er mooi samenkomen. Naast de taal sleepte ook de alledaagsheid van zijn verhalen me mee, hij laat heel concreet zien hoe mensen toen leefden. Hildebrand schreef met humor over huiselijke omstandigheden en betrapt zijn personages voortdurend op hun kleine kantjes – maar altijd met mededogen.’

Het boek inspireerde Suzanne Voets (Nuenen, 2001) zodanig dat ze zelf ook zo wilde schrijven. Maar er was meer. ‘Wat bij het idee voor dit boek zeker ook meespeelde, is dat mensen geen flauw idee hebben hoe Nederland er in die tijd uitzag. In de geschiedenislessen is alleen maar aandacht voor de grote gebeurtenissen en maatschappelijke evoluties, maar hoe het dagelijkse leven toen voor Jan met de pet was, daar weet bijna niemand nog wat van. Natuurlijk vind je daar wel wetenschappelijke publicaties over, maar ik vind het juist mooi om dat alledaagse aspect uit de wetenschap weer naar de literatuur te tillen.’

Geen groots en meeslepend leven dan voor deze prille twintiger? Voets, lachend: ‘Ik ben niet zo van het wilde studentenleven, en mijn bestaan is voorlopig vrij van grote verscheurende gebeurtenissen. Bovendien gaat het daar in de literatuur al zo vaak over. Ik vind het juist interessant om iets doodgewoons als uitgangspunt te nemen en dat dan als schrijver tot in de puntjes te ontrafelen. Het gaat om beschouwing, om een dagelijks fenomeen tot in detail te exploreren via de taal. Dankzij de woorden kan je die gewone dingen kracht geven.’

Het is precies wat Voets doet in De toverlantaarn, waarin kersttaferelen, familiefeesten, schaatspartijtjes, twistgesprekken en andere dagelijkse beslommeringen beschreven worden in een gulle, plechtstatige stijl. Het duurde jaren voor ze die oude taal beheerste, al was het eerder een kwestie van gevoel dan van rigoureus willen vasthouden aan het idioom van Beets. Bovendien doorbreekt Voets haar negentiende eeuws aandoende bubbel soms met verwijzingen naar vandaag; personages betalen met euro’s en hebben het over tv-presentator Philip Freriks.

‘Die balans was heel belangrijk, en ook moeilijk,’ geeft Voets toe. ‘Ik wilde die oude sfeer oproepen en tegelijkertijd een zekere herkenbaarheid behouden voor de lezer. Je wilt de moderniteit binnenbrengen, maar zonder dat het negentiende-eeuwse gevoel daardoor verpest wordt. Het was dan ook makkelijker om van een tijdloos fenomeen uit te gaan zoals kerst of de herfst; van daaruit kon ik op beide sporen werken zonder dat het oude of het hedendaagse domineert.’

foto John van Hamond

Voor wie vreest dat die inzet loodzware lectuur oplevert, is er haar ironie. ‘Net als Beets probeer ik de statige taal en de romantische diepgang te combineren met humor. Ik wil een realistische maar tegelijk ook luchtige blik op de werkelijkheid brengen. Het archaïsche taalgebruik werkt automatisch een beetje grappig, en ik probeer ook mijn personages te betrappen op hun niet altijd fraaie karaktereigenschappen, zonder hen helemaal belachelijk te maken.’

Toch blijft het opvallend, een fleurige twintiger die zich zo ingraaft in de negentiende eeuw. Voelt ze zich dan niet echt thuis in deze tijd? Voets: ‘Niet echt. We leven in een wereld die steeds meer vervlakt: in elke grote stad dezelfde winkels, overal de economie die alles domineert, het afnemende belang van culturele kennis. Natuurlijk moet je het verleden niet naïef gaan ophemelen, ook in de negentiende eeuw zijn gruwelijke dingen gebeurd, maar ik heb toch het idee dat je toen meer vanuit een gemeenschappelijke cultuur vertrok. Dat gesprekken daar ook vaker over gingen, terwijl die gemeenschappelijke bodem weg lijkt. Schoonheid was ook belangrijker, en plaatsgebondener. De grote gebouwen die ze nu optrekken, zouden in om het even welk land kunnen staan, terwijl de grachtenpanden typisch Nederlands zijn. Je ziet het karakter van Nederland ook niet meer terug in de kunsten, en dat is jammer. Ik vind het mooi als je dat karakteristiek Nederlandse laat zien. Er zit niet voor niets een verhaal over schaatsen in mijn boek. Of neem nou het ontgroeningsritueel van Beets, dat erin bestond om een lofdicht over Bilderdijk te schrijven. Dat is toch prachtig? Als je ziet wat huidige studenten als ontgroeningsritueel doen…’

‘Ik wil laten zien hoeveel moois er in onze cultuur zit en dat we daar dus geen oog meer voor hebben.’

Ze klinkt eerder meewarig dan veroordelend. Dit is haar manier om het verleden vast te leggen om zo de lezer ermee te verbinden. Haar hang naar het verleden begon zelfs nog voor ze kennismaakte met haar grote literaire voorbeelden. ‘Als kind namen mijn grootouders me mee naar Deventer, waar ik ademloos luisterde naar de verhalen over hun jeugd.Daar ergens zit de kiem van mijn schrijverschap. Het waren mijn grootouders die me  lieten kennismaken met kunst en architectuur. Ze leerden me dat als je door een stad loopt, je ook naar de historie ervan moet kijken. Niemand merkt de gebouwen op waar we aan voorbij wandelen, en de geschiedenis die ze met zich mee dragen. Met mijn schrijven probeer ik daar iets aan te veranderen. Ik wil laten zien hoeveel moois er in onze cultuur zit en dat we daar dus geen oog meer voor hebben. Daarom heb ik ook dat verhaal over Deventer erin gestopt, met aandacht voor de tradities van die stad die ik zo goed ken.’

Suzanne Voets groeide op in Nuenen, een dorp bij Eindhoven. We hebben afgesproken in  de stationsrestauratie, waar ze me toevertrouwt dat ze, hoewel ze niet ver hier vandaan opgroeide,  weinig bekend is met Eindhoven. Intussen woont ze in Utrecht, en pendelt tussen Amsterdam, waar haar uitgever zit, en Nijmegen, waar ze  Nederlandse literatuur studeert, en na de afronding van haar studies graag academisch onderzoek wil blijven doen – vooral naar haar lievelingsperiode. ‘Met de hedendaagse literatuur heb ik vooral minder op omdat het daar steeds minder om de taal zelf gaat. Er wordt niet meer bewust gebruik gemaakt van de taal, het is niet meer ambachtelijk. Vorm is volstrekt ondergeschikt geworden aan inhoud, er moet in de romans van vandaag ook altijd “iets gebeuren”. Geef mij dan maar een Couperus met zijn precieze beschrijvingen, of Kees van Kooten, die zich puur op de taal richt en ermee speelt.’

Politieke statements maken of romans over thema’s als klimaat of gender schrijven, zoals nogal wat collega-debutanten doen, hoeven we van Voets niet te verwachten. ‘Ik heb geen behoefte om te zeggen “ik vind zus of zo, en dit moet anders”. Wat kan je bovendien doen als mensen nu eenmaal minder belang hechten aan kunst en literatuur? Dan trek ik me liever terug. Waarom zou de schrijver niet in zijn ivoren toren mogen zitten? Je bent hoe dan ook nogal machteloos, ervaar ik, en kunst verliest bijna altijd van haar diepgang zodra ze zich met politiek inlaat. Dan verkies ik om in stilte mijn verhalen te schrijven waarmee ik de lezer in een bepaalde nostalgische en tegelijk tijdloze sfeer trek.’

Dat is ook precies wat ze graag de rest van haar leven wil doen. ‘Ik heb al vele ideeën voor nieuwe boeken, maar ik wil ook De toverlantaarn uitbreiden, net zoals Beets zijn hele leven de Camera obscura bleef aanvullen. Ik schrijf ook poëzie, geïnspireerd op de Tachtigers en hun l’art pour l’art-principe. Al vind ik twintigste-eeuwers zoals Vasalis en Slauerhoff ook prachtig. Net als zij probeer ik vormvast te schrijven. Ik vind het mooi dat je van daaruit kunt vertrekken en dan je gevoel kunt laten spreken. Iemand als Menno Wigman verzoent bijvoorbeeld prachtig vorm en gevoel, in tegenstelling tot veel andere hedendaagse dichters, waar het vaak een soort proza is dat in dichtvorm wordt gebracht. Ik ben nu vooral bezig met sonnetten. Ik ga er nog flink aan sleutelen, maar ik hoop wel in een van de jaren een bundel uit te brengen.’