De economische opmars van India stagneert. Toch blijven de verwachtingen op de lange termijn hoopvol, gebaseerd op een middenklasse die groter is dan de totale bevolking van de VS. Het festival Europalia brengt India dit najaar Naar Brussel, Luik en Genk. “Het aanschaffen van kunst is er niet zo zeer een teken van welvaart als van moderniteit.”
Ik moest aan Bill Clinton denken, of beter gezegd een foto van Bill Clinton in The Times of India. In het millenniumjaar 2000 bracht hij een vijfdaags bezoek aan de grootste democratie ter wereld, decennia lang hadden ze daar geen Amerikaanse president meer over de vloer gehad vanwege de nauwe banden met de Pakistaanse buren. De spanningen waren weer eens hoog opgelopen. Deze keer ging het niet om de gebruikelijke fik, maar om de nucleaire speeltjes die India aan het oppoetsen zou zijn. “Met vrienden hoef je geen vrede te sluiten”, slijmde Clinton destijds in de Indiase media.
Enfin, ik moest dus aan die foto denken van Clinton bij het marmeren mausoleum Taj Mahal. Er was iets aan die foto dat me vreselijk op de lachspieren werkte. Je zag namelijk Bill en de Taj, verder niemand. Een onmogelijke foto. Zoiets als de Mona Lisa fotograferen zonder een pluk Japanners. Negen miljoen mensen bezoeken jaarlijks het wereldwonder uit de zeventiende eeuw, zelfs bij zonsopkomst waan je je in een stad tijdens happy hour. “Je hebt twee soorten mensen”, liet Bill na afloop noteren. “Zij die de Taj Mahal hebben bezocht en ervan houden en zij die die de Taj niet hebben bezocht en ervan houden.”
Ik moest dus aan Clinton en zijn foto en zijn goedkope retoriek denken toen we met de kinderen in een taxi zaten van hoofdstad Delhi naar de Taj Mahal in Agra. Mijn hart voor Inda is groot, mijn reizen waren er talrijk en onvergetelijk – daar wil je je kinderen iets van meegeven. Tien jaar na Bills debuut in India, en een kleine twintig jaar na dat van mij, kon ik mijn kinderen de verandering in het straatbeeld wel duidelijk maken. Voorheen had de auto-industrie nog communistische trekjes: je reed in een Ambassador (groot) of een Maruti (klein) en alle stinktrucks kwamen van Tata. Nu zagen we de ene na de andere buitenlandse auto voorbij komen: Mercedes, Audi, Toyota, Bentley zelfs, hoog boven de kuilen in het wegdek verheven, grotendeels geblindeerd en binnen ongetwijfeld voorzien van een klimaatinstallatie waar ze in Delhi van dromen.
De avond tevoren hadden we door Old Delhi gelopen, een feeërieke heksenketel waar werkelijk niets doet denken aan de economische opmars die India het laatste decennium maakte. In deze masala van geur en geluid, van handelaars en bedelaars, van koeien en ratten, zagen we hoe een lijk in witte lappen met veel vertoon uit een moskee werd gedragen, op het dak van een auto werd gelegd en uit het zicht verdween. Het is er te heet, het is er te druk, het stinkt er zo dat je soms je adem moet inhouden. Aldus de kinderen. We stonden heel stil bij een leeftijdgenoot op het trottoir, opgerold als in een baarmoeder, lam van de lijm of de crack.
Maar als we ontsnappen uit het zwaar vervuilde verkeersinfarct van Delhi, en met eigen ogen zien hoe de metropool is uitgedijd met tientallen voorsteden en slums, komen ook de eerste tekenen van welvaart in zicht. Bedrijventerreinen, shoppingmalls met een architectuur zo protserig en wanstaltig dat het lijkt of ze in pakweg Minneapolis zijn opgestegen en hier in een soort outback van gebarsten leem zijn geland. Ertegenover woonwijken, vers uit de rode aarde gestampt, met grote muren eromheen. Enkel te betreden met een pasje vol elektronica. Er liggen miljarden roepies kostende plannen klaar om hier nieuwe spoorwegen aan te leggen waarop ooit snelle en exclusieve treinen naar Mumbai (1400 kilometer) en Bangalore (2200 kilometer) moeten rijden. Dwars door regio’s waar je je in de middeleeuwen waant, zoals grote delen van ’s lands hart Madya Pradesh. Waar gebankierd wordt onder de Banjanboom en waar de kinderen gewaarschuwd worden voor luipaarden. Van onze eigen middeleeuwen weten we nog: als je hier gaat bouwen, dan trek er gerust een muur omheen om rovers en hongerlijders op afstand te houden.
Daarna ging het gierend hard. Met China en Brazilië behoorde de Indiase economie het voorbije decennium tot de best boomende. Opeens wemelde het overal ter wereld van goed opgeleide, welbespraakte en voorkomende Indiase yuppen die een afzetmarkt van meer dan een miljard Indiërs vertegenwoordigden. Die beloofden dat het wel goed zou komen met de infrastructuur thuis en de tekorten op de handelsbalans. Al moest het geld daarvoor uit de private sector komen en voor een niet onaanzienlijk deel uit het buitenland. Maar dat duurde te lang. Afgelopen zomer raakte de roepie in een vrije val. De inflatie is enorm (circa zes procent), de economische groei daalt en de buitenlandse investeringen nemen af.
India (op weg naar 1,5 miljard inwoners) is een land met onthutsende cijfers. De contrasten zijn groot. Zo ziet iedereen die net als grondlegger Mahatma Gandhi het land bereist om het te leren kennen. Twee derde van de bevolking leeft in armoede, dat wil zeggen, komt rond van minder dan twee euro per dag. Tegelijkertijd horen zo’n vierhonderd miljoen Indiërs tot de middenklasse, tweeverdieners, yuppen, zij die in omheinde woonoorden leven en om de wanstaltige malls smeekten. Die naast Ganesha en Krishna in Steve Jobs geloven en die thuis, nat als Westerlingen, kunst boven de bank willen.
Vergis je niet, zegt Gayatri Sinha, curator van de tentoonstelling Water Art Walk in Luik, onderdeel van het enorme Europalia-festival (te bezoeken in Brussel, Charleroi, Luik en Genk) dat dit jaar in het teken staat van India. “De middenklasse en hoger in India is groter dan de totale bevolking van de VS. Met het verdiende geld wordt deze goed opgeleide groep zich ook bewust van de culturele productie. Het kopen van kunst is niet eens zozeer een teken van welvaart als wel een teken van moderniteit. Voorheen ging vrijwel alle hedendaagse kunst linea recta naar het buitenland. Pas in 2008 werd de eerste kunstbeurs in India georganiseerd.” Pas in 2011 kreeg Anish Kapoor, de in Londen wonende oud-winnaar van The Turner Prize en een van ’s werelds meest gerenommeerde kunstenaars, zijn eerste tentoonstelling in zijn geboorteland India.
Volgens Sinha ontbreekt het in India nog aan grote collectioneurs maar dat lijkt een kwestie van tijd. In oktober pakte kunstbeurs Art The Hague uit met een tentoonstelling opgehangen aan de hedendaagse-kunstcollectie van zakenman Rattan Chadha. In België pakt Festival Europalia uit met honderden concerten, lezingen, tentoonstellingen met werk van vooral Indiase kunstenaars. In Luik is curator Gayatri Sinha vanuit Delhi ingevlogen om werk bijeen te brengen onder de titel Water. Vind maar eens kunstenaar die je níet met de thematiek in verband kan brengen. “Het was niet mijn idee”, verontschuldigt ze zich. Waardoor het lastig te zeggen is of het behoudende karakter van de getoonde werken door haar komt of door de kunstenaars.
In een van de zalen van het Luikse museum Grand Curtius, een voormalige munitiefabriek, waan ik me weer in Old Delhi. Er hangen foto’s uit 2007 die kunstenaar Atul Bhalla maakte van verschillende openbare wasgelegenheden in Old Delhi. Allemaal even beduimeld als fotogeniek. In Genk heeft Rita Kapur Chisthi sari’s uit alle windstreken van het enorme India aan het plafond gehangen. In Curtius vraagt Sheba Chhachhi aandacht voor de uitdijende steden en de effecten op natuurlijke bronnen als water. Maar net als Bhalla en Kapur Chisthi leunt ze daarbij sterk op de tradities van het oude India: ze laat zeventig synoniemen voor water uit Indiaas klassieke taal Sanskriet over een foto van de stad glijden. Nergens voel je de hartslag van het moderne India.
Dat de economie er stagneert, is volgens analisten een probleem van tijdelijke aard. Er is namelijk een markt van vierhonderd miljoen mensen die ook weten wat er buiten India te koop is. Maar of die foto’s van wasgelegenheden in Old Delhi boven de bank zullen hangen? Of een afbeelding van de Taj Mahal? Dat lijkt me eerder iets voor Bill Clinton.