Tijdens kunstbeurs Tefaf pakt het Bonnefantenmuseum uit met een serie van negentig tekeningen uit het Poesjkin Museum die lange tijd een opgeborgen bestaan leidden in de depots van dat museum. ‘De schatten uit Moskou’ zijn straks voor het eerst in 150 jaar buiten Rusland te zien. “In tekeningen zie je het creatief proces het duidelijkst.”
door Emile Hollman
Het Poesjkin Museum in Moskou bezit na de Hermitage in Sint Petersburg de grootste collectie van Nederlandse schilderijen in Rusland. De collectie telt topstukken van onder anderen Hendrick Goltzius, Jan van Goyen, Rembrandt, Jacob van Ruisdael, Jan Steen en Vincent van Gogh. Vooral onder het regime van de tsaren (16e-18e eeuw) verdween veel Nederlandse kunst richting Rusland en meer bepaald naar Sint Petersburg en Moskou .
Dat het Poesjkin Museum (genoemd naar de grote Russische dichter uit de achttiende eeuw) ook een aansprekende verzameling tekeningen moest hebben, bleek vooral toen hier na de Tweede Wereldoorlog een deel van de zogenaamde Koenig-collectie opdook. De Rotterdamse havenbaron Van Beuningen kocht nog voor de Tweede Wereldoorlog een verzameling van meer dan 2600 vooral Franse en Italiaanse tekeningen van de Duitse bankier Koenig. Zo’n 525 werken verkocht hij weer door aan de Duitse bezetter. Na de oorlog bleken de tekeningen spoorloos verdwenen. Tot de Russen begin jaren negentig toe gaven over zogenaamde trofeeëndepots te beschikken, kunst ter compensatie voor geleden verliezen in de oorlog.
De tekeningen die het Bonnefanten zal tonen volgden een andere, minder beladen weg naar Moskou. Ze behoren tot een collectie van 650 stuks die op gezag van de stichting Cultuur Inventarisatie, die zich bezighoudt met het ontsluiten van onbekende collecties van Nederlandse en Vlaamse beeldende kunst in het buitenland, is herschreven en gecatalogiseerd. Volgens Lars Hendrikman, conservator oude kunst van het Maastrichtse Bonnefantenmuseum, gaat het hier om tekeningen die tot dusver een donker bestaan hebben geleid in de depots van het Poesjkin Museum en nauwelijks eerder buiten Moskou werden geëxposeerd.
De tekeningen kwamen vooral via verzamelaars terecht in het Rumyantsev Museum, Moskous eerste publieke museum, opgericht in 1831. Verzamelaar Konstantin Ryumin schonk behalve een collectie van 2500 etsen ook 12 tekeningen van onder meer Rubens, Koekoek, Boechorst en Van Somer die hij op Europese veilingen kocht tussen 1866 en 1873. Daarmee werd de basis gelegd voor een collectie die uiteindelijk tot 650 tekeningen van Nederlandse en (in mindere mate) Vlaamse kunstenaars zou groeien. Ook verzamelaar Nicolay Mosolov bracht in totaal meer dan 200 tekeningen naar het museum. Hij kocht voornamelijk gesigneerd werk of in elk geval tekeningen waarvan de herkomst vast stond, namelijk de grote namen uit die tijd: Bloemaert, Avercamp, Van de Velde, Rembrandt, Van Goyen, Van Ostade enzovoorts. Toen de sovjets in 1924 het museum sloten, verhuisden de tekeningen naar het Poesjkin Museum.
De Nederlandse tekeningen in het Poesjkin Museum dateren van de zestiende tot het begin van de twintigste eeuw. De vroegste tekening is van een onbekende Nederlandse kunstenaar rond 1510 getiteld Sint Anna omringd door Maagd en Kind, Jozef en haar Drie Echtgenoten. Een aantal tekeningen uit de zogenaamde Print Room van het museum werd eerder tentoongesteld voor het Russische publiek: in 1917,1954,1959,1966 en 2002. In 1977 kwam een deel (uit zowel het Poeskjkin Museum als de Hermitage) voor het eerst terug naar Europa: ze werden geëxposeerd in Parijs, Brussel en Rotterdam. Eind jaren tachtig volgde een tentoonstelling in Praag, begin jaren negentig in Finland met tekeningen van grootheden als Rubens, Jordaens en Van Gogh. Er zijn veel tekeningen van Jan van Goyen en Pieter de Molijn in de collectie die in hun tijd, de eerste helft van de 17e eeuw beroemdheden waren. Veelal werden tekeningen in de tijd dat ze gemaakt zijn niet beschouwd als autonome kunstwerken. Vaak ging het om een zogenaamde vidimus, een ontwerptekening die ter goedkeuring werd voorgelegd aan een opdrachtgever. Of een detail uit een schets die assistenten moesten afwerken of inkleuren. Volgens Hendrikman duurde het tot in de Romantiek aan het einde van de 18e eeuw dat tekeningen pas echt op hun merites werden beoordeeld, hoewel er ook daarvoor al belangstelling bestond, zij het in beperkte mate.
Het werk dat het Bonnefanten straks zal tonen is streng geselecteerd, overigens niet door Hendrikman zelf maar door Bob van den Boogerd van museum Het Rembrandthuis. Hij heeft zijn keuze beperkt tot Hollandse tekeningen uit de zeventiende eeuw.
Volgens Hendrikman past de tentoonstelling goed in het Bonnefanten omdat de tekeningen ook een beeld schetsen de verzamelaars die in hun tijd actief waren. “In die zin biedt de tentoonstelling ook een blik op de Russische verzamelgeschiedenis van Nederlandse kunst. Zij sloegen hun slag op veilingen, maar vooral ook in de kunsthandel in Amsterdam, Parijs en een groot aantal Duitse steden.” Hollandse meesters als Rembrandt, Abraham Bloemaert en Adriaen van Ostade zullen de meest aansprekende namen zijn, maar er is ook werk te zien van kunstenaars uit de ‘periferie’ die hun heil zochten in Amsterdam, het artistieke middelpunt in de 17e eeuw. Onder hen Luikenaar Gerard de Lairesse, Wallerant Vaillant uit Lille en Gerard ter Borch uit Zwolle. Hendrikman belooft een tot op heden nauwelijks gekend overzicht van de Hollandse tekenkunst uit de Gouden Eeuw te presenteren. Dat hij daarvoor is aangewezen op de voorkeur van een aantal verzamelaars, sluit alleen maar aan bij recente tentoonstellingen en collectieopstellingen uit het werk van verzamelaars als Neutelings en Van den Hove.
Wat valt er te zien? Veel landschapjes natuurlijk en Bijbelse taferelen, portretten ook. Soms autonoom werk, vaak halffabricaat. “In de 17e eeuw was er nog niet zo’n romantische opvatting over kunst. Pas sinds de achttiende eeuw raakte men ervan overtuigd dat de genialiteit van sommige kunstenaars in de eigenhandigheid school. De tekeningen zijn natuurlijk altijd hetzelfde gebleven maar de waardering ervoor veranderde toen de eerste kunsthistorische monografieën verschenen, zoals die over de gebroeders van Eyck door Gustav Waagen in 1822. Het waren de eerste pogingen tot objectiviteit, tot duiding, hoewel Waagen zelfs een op en top romanticus was.”
De tekeningen die het Bonnefanten niet voor niets tijdens kunstbeurs Tefaf toont, moeten vooral het hart van ‘fijnproevers of zij die zich voordoen als zodanig’, sneller doen slaan, zegt Lars Hendrikman. “Het bijzondere is natuurlijk dat deze tekeningen nooit eerder getoond zijn. Dat trekt ook conservatoren van tal van musea die de gelegenheid krijgen om schetsen of tekeningen te linken naar schilderijen uit hun eigen musea. Dat is het aardige van het ontsluiten en openbaar maken van zo’n collectie. Zo kunnen weer stukjes van de puzzel op hun plaats vallen.”
Tot nu toe heeft hij de werken enkel in hoge resolutie op zijn computer gezien. “Ik vertrouw in deze volledig op het oordeel van mijn Amsterdamse collega en ik durf te wedden dat ik straks achterover sla als ik ze op de hand zie. In tekeningen lees je vaak, zeker als ze bedoeld zijn als een soort half fabricaat, het proces van het maken. Aan de hand van tekeningen kun je soms opmaken hoe een bepaalde kunstenaar heeft gefunctioneerd en welke keuzes hij heeft gemaakt.”
Bonnefantenmuseum Maastricht, Schatten uit Moskou. Hollandse tekeningen uit het Poesjkin Museum, van 17 maart t/m 12 juni 2011.