De eerste keer dat ik Mathieu Smedts ontmoette was in het najaar van 1967. Ik was net gestopt met mijn tolkenstudie in Heidelberg en woonde aan de Prinsengracht in Amsterdam. Werk had ik genoeg maar er kon altijd wat bij.
Ik wist dat de uit Helden afkomstige Mathieu Smedts hoofdredacteur van Vrij Nederland was. Ik trok de stoute schoenen aan en belde hem. Limburgers onder elkaar, dacht ik, dat moest toch een extra baantje opleveren! En ja hoor, hij nodigde me uit om bij hem thuis langs te komen. Een baan had hij niet voor me, maar een borrel wel.
Mathieu Smedts was een zachtaardige, melancholieke man, die zijn journalistieke hoogtepunten al een tijd achter zich had en die met veel drank zijn oorlogsherinneringen probeerde te verdrijven.
De tweede keer dat ik hem ontmoette was midden jaren zeventig in het Zuid-Franse stadje Sospel. Hij was bij Vrij Nederland als hoofdredacteur aan de kant gezet, en ik had Amsterdam al geruime tijd verruild voor Maastricht waar ik in die tijd programmaleider was van de regionale omroep ROZ. Elk jaar maakte ik voor de dodenherdenking een speciaal radioprogramma van een uur. In die serie programma’s wilde ik ook graag een gesprek met Mathieu Smedts uitzenden.
En zo reisde ik in de maand december naar Sospel, waar hij even buiten het stadje met zijn vrouw Joske woonde in een groot landhuis aan de voet van de Col de Turini, waarop elk jaar de deelnemers van de Rally van Monte Carlo hun moeilijkste proef moeten afleggen. Het was een prachtige decembermaand met volop zon en hoge temperaturen. Dagen hebben we buiten gezeten op een soort torentje aan de zijkant van het huis. Hij vertelde honderduit, maar wilde niet dat ik de opnameapparatuur aanzette. Alsof hij een aanloop aan het nemen was voor het ‘echte’ gesprek. Dat gesprek kwam twee dagen voor mijn terugkeer naar Nederland. Van de vroege ochtend tot de late avond vertelde Mathieu Smedts in de microfoon zijn herinneringen aan de oorlog en dan vooral aan zijn terdoodveroordeling nadat hij met geheime documenten in België door de Duitsers was opgepakt. Aan het einde van de dag zag ik dat hij die tijd weer herbeleefde. Hij huilde als een klein kind. En ik heb met hem meegehuild.
Het gesprek is uiteindelijk een aangrijpend radioprogramma geworden, maar veel belangrijker voor mij was zijn waardering voor mijn werk. We zijn enkele jaren hechte vrienden gebleven. Drie, soms vier keer per jaar reed ik naar hem toe. Een paar dagen bijpraten. Hij heeft onze vriendschap verbroken toen ik ging scheiden.
Daarna heb ik hem nog één keer gezien, in 1995. Hij was al een tijd erg ziek en was uit Frankrijk teruggekeerd naar Amsterdam. Ik heb hem daar opgezocht, maar hij kende mij niet meer. Met een kus op zijn wang heb ik definitief afscheid van hem genomen.