Museum van Bommel van Dam ging in 1971 van start met een grote schenking en een klein gebouw, grote ambities en weinig middelen. Later, in de jaren tachtig, kwam er meer armslag. Voormalig directeur Thei Voragen maakte het allemaal mee.
Aan het einde van de jaren zestig – zo wordt verteld – was er in Venlo op cultureel gebied verrassend veel te doen. Paradepaardje was het Cultureel Centrum in het nieuwe gebouw van de Openbare Bibliotheek aan de Begijnengang. Vanaf 1965 werden er tentoonstellingen gehouden. Naar verluidt vond de eerste solo-expositie van Karel Appel in Nederland ten zuiden van de grote rivieren plaats in Venlo. Trots meldde het Dagblad voor Noord-Limburg dat de verzekeringskosten 1,25 miljoen gulden bedroegen.
Gangmakers achter die culturele lente waren burgemeester Leonard de Gou en de directeur van gemeentelijke culturele dienst, Lei Alberigs. Beide heren speelden ook een belangrijke rol in het binnenhalen van de collectie Van Bommel Van Dam. De Amsterdamse bankier Maarten van Bommel en zijn vrouw Reina hadden hun verzameling van meer dan duizend, hoofdzakelijk Nederlandse kunstwerken tevergeefs aan verscheidene provincies aangeboden. Het echtpaar eiste niet alleen een museum maar ook een aanpalende woning, om zo nodig zelfs ’s nachts de geliefde collectie te kunnen bezoeken. Toen Limburg uiteindelijk toehapte, viel de keuze op Venlo. Heerlen werd tot dan toe gezien als het centrum van de moderne beeldende kunst in de provincie. Venlo begon de mijnstad in dit opzicht langzaam naar de kroon te steken.
De culturele klimaatveranderingen in Limburg waren ook Thei Voragen niet ontgaan. Hij was leraar in Zuid-Limburg en nauw betrokken bij een aantal culturele initiatieven aldaar. Toen er in 1970 een plek vrijkwam als assistent van Lei Alberigs, reisde hij zonder mankeren af naar Venlo. Werk was er genoeg. In 1971 opende het nieuwe Museum van Bommel van Dam zijn deuren, terwijl de tentoonstellingsreeks in het Cultureel Centrum gewoon doorliep. Exposities van lokale kunstenaars wisselden af met overzichten van grote namen als Permeke, Gerrit Benner, Roger Raveel en Kees Verweij. Maar hoe groot de ambities ook waren, het moest wel allemaal op een koopje. De oorspronkelijk geplande noordvleugel was in de ontwerpfase van het museum om budgettaire redenen gesneuveld. Geld om aan te kopen was er nauwelijks; grafiek werd in die jaren wel eens opgehangen met een stukje plastic ervoor. “De werken voor die Permeke-tentoonstelling”, zo herinnert Voragen zich, “gingen we zelf met een vrachtwagentje uit Vlaanderen halen. De verzekering had best in de gaten dat die doeken – ook toen al – tonnen waard waren. Ze mochten niet alleen gelaten worden. Voorafgaand aan de opening moesten de schilderijen tijdelijk worden opgeslagen en hebben we ze zelf in ploegendienst zitten bewaken!”
Onder deze omstandigheden was de komst naar Venlo van een tweede belangrijke collectie een geschenk uit de hemel. Salco Tromp Meesters, intellectueel en avonturier van Slauerhoff-achtige proporties, gaf in 1973 zijn omvangrijke verzameling schilderijen in bruikleen aan de gemeente. De collectie sloot naadloos aan op die van de Van Bommels. Kunstenaars die met vroeg werk in de ‘oercollectie’ waren vertegenwoordigd, onder wie Armando, Bram Bogart en Jan Schoonhoven, konden nu worden gevolgd in hun latere jaren. “Helaas”, zegt Thei Voragen diplomatiek, “is die collectie ons later ontglipt.” De bruikleengever begon geleidelijk aan zijn schilderijen te verkopen; in 1990 bracht hij de restanten naar de veiling. Tromp Meesters leefde als een bohemien en deed voortdurend nieuwe aankopen, maar wellicht zinde het hem ook niet dat zijn collectie, althans tot 1985, alleen periodiek in het Cultureel Centrum werd getoond en niet in het museum. Dat had weer te maken met de enigszins knellende voorwaarden die Maarten en Reina Van Bommel aan hun schenking hadden verbonden.
Die voorwaarden bleken op termijn ook niet gunstig voor het museum zelf. Voragen, die na zijn terugtreden als directeur in Venlo is blijven wonen: “Volgens de schenkingsakte moest er in het museum elke zes weken een andere keuze uit de collectie getoond worden. Bovendien moest elk werk minstens één keer per vijf jaar op zaal hangen. Dat werkte niet. Het Cultureel Centrum aan de Begijnengang bloeide, maar naar het museum kwamen steeds minder mensen.” Om het tij te keren begon Lei Alberigs ook in het museum tijdelijke tentoonstellingen te organiseren. Dit wekte het ongenoegen van Maarten van Bommel. Voragen: “Eigenlijk was meneer Van Bommel een heel plezierige man, een echte heer van stand. Maar tussen hem en Alberigs is het nooit meer helemaal goed gekomen.” Hij schudt weemoedig het hoofd. “Het lag niet zozeer aan de personen. Het conflict zat in de verhoudingen ingebakken.” Ook Voragen zelf presenteert zich inmiddels als een heer van stand. We spreken elkaar in het museum waar hij zo lang werkte. Losjes maar goed gekleed loopt hij er rond, als een oud-veldheer die de troepen nog eens komt inspecteren. Een medewerker brengt koffie alsof hij nooit is weggeweest.
Een jaar of tien na Voragens komst naar Venlo dreigde een aanslag op de beeldende kunst in de stad. Met de bouw van een nieuwe schouwburg, het werd tijd, maar de consequentie was dat het Cultureel Centrum dicht moest. Beeldende kunst zou geconcentreerd moeten worden in het museum (dat aan de ketting van de schenkingsakte lag en bovendien uit slechts één zaal en een paar nevenruimtes bestond) en in de foyer van de schouwburg (die alleen op niet-museale tijdstippen toegankelijk was). Redding kwam uit zeer onverwachte hoek. De PTT had voor een ondergronds, atoomvrij communicatiecentrum het oog laten vallen op het Venlose Julianapark, pal naast het museum. De noodzakelijke ventilatieschachten werden gecombineerd met de aanbouw van de destijds geschrapte noordvleugel. Na de val van de Muur werd de atoombunker in gebruik genomen als depot.
In 1984 nam Thei Voragen, inmiddels al veertien jaar assistent, het stokje van Lei Alberigs over. De verdubbeling van de expositieruimte maakte het mogelijk de levendige Venlose tentoonstellingstraditie binnen de muren van het museum voort te zetten. Dit was voor de Van Bommels nu ook makkelijker te accepteren. De betrekkingen verbeterden.
Voragens bewind viel vooral op door een aantal spraakmakende thema-tentoonstellingen, bijvoorbeeld over asperges of Japans keramiek. Voor de expositie Pop & Advertising bouwde de toenmalige conservator Pascalle Mansvelders zelfs het gehele museum om tot supermarkt Mubo. Er waren allerlei uitvergrote spullen te koop, de Keuringsdienst van waren kwam een kijkje nemen. Een Duitse warenhuisketen had belangstelling voor het concept, maar haakte af toen bleek dat het eigenlijk om een museum ging. In de jaren tachtig kwam bovendien het collectiebeleid op stoom, onder meer dankzij groeiende bijdragen van de provincie en de Mondriaan Stichting. Meer dan Lei Alberigs konden Thei Voragen en zijn opvolgers Ulco Mes en Rick Vercauteren een eigen lijn uitzetten. Zoals te zien op de jubileumtentoonstelling Met andere ogen (zie elders in deze special) speelden Limburgse kunstenaars hierin een belangrijke rol.
Maarten van Bommel overleed in 1991. Zijn echtgenote Reina bleef in de villa wonen, zeer betrokken bij het reilen en zeilen van het museum. “Ze was een warme persoonlijkheid, voornaam maar ook een beetje ondeugend”, herinnert Voragen zich. “In 1999 kwam de koningin op bezoek. Ze zei dat ze grote waardering had voor het museum. Mevrouw Van Bommel antwoordde dat ze blij was dat te horen, om er meteen aan toe te voegen dat de koningin dan ook wel wat eerder had kunnen komen!”
Thei Voragen nam afscheid in 2003. Met het overlijden van mevrouw Van Bommel-van Dam in 2008, op de leeftijd van 97 jaar, werd de Gründerzeit van het museum definitief afgesloten.