Zonder hem had de Nederpop anders geklonken – al was hij indertijd meer bezig met meisjes dan met geschiedenis schrijven. DIETER VAN DEN BERGH sprak Peter Koelewijn, de peetvader van de Nederlandse rock-’n-roll die deze maand tachtig wordt. ‘Ik heb precies in de goede tijd geleefd.’
‘Mensen, komen jullie net uit het bejaardenhuis ofzo? Het is een beetje een dooie boel hier.’ Op het podium staat een man van bijna tachtig. Of beter: hij rént over het podium. Hij wil rocken. Maar zijn fans van weleer, grijze zeventigers, zitten deze zondagochtend vastgekoekt aan hun stoelen, alsof ze net vanachter hun rollators zijn weggerukt. In sommige gevallen is dat ook zo, zo bewijst de rij tweewielers in de foyer van het theater. ‘Misschien hebben we backstage nog wel wat stuff liggen’, grapt de rocker, terwijl hij grijnzend – microfoon in de hand – door de zaal stuift. ‘Doen we net alsof het vroeger is. Kom op, allemaal, de hele stad is gek en dol!’
Peter Koelewijn dus. En zijn even bevlogen Rockets. Als hij praat, klinkt hij nog steeds als het jochie van weleer. ‘Weet je wie daar ook in de zaal zat?’, zegt hij bijna een jaar na het concert in Breda. ‘Irene! De Ireen uit Doe maar net alsof (een Buddy Holly-achtig lied van Peter en zijn Rockets uit 1960, DvdB). Een Eindhovense jeugdliefde. Ik dacht dat wij verkering hadden, zij dacht daar heel anders over. Ik had haar nooit meer gezien.’
Het zit er niet in om Peter Koelewijn in levenden lijve te ontmoeten. Op 29 december wordt hij tachtig, hij zit qua corona in de ‘absolute risicogroep’ en verblijft met zijn vrouw Els, die aan de telefoon meeluistert, in een privé-bubbel in zijn villa aan de Loosdrechtse Plassen. Afgezien van ‘af en toe een kwaaltje’ gaat het hem goed af. ‘Maar het is afkloppen. Zoiets als Rob de Nijs kan mij ook gebeuren. Verder moet ik geen gekke dingen doen. Toch, Els?’
Peter Koelewijn werd in 1940 geboren als zoon van een visboer aan de Heezerweg in het Eindhovense Stratum. Zestig jaar geleden bracht hij met zijn Rockets de boogiewoogie Kom van dat dak af uit, ontstaan in de trein van Eindhoven op weg naar de studio in Heemstede, ‘maar dat verhaal gaan we echt niet nóg een keer vertellen.’ Peter en zijn Rockets brachten vervolgens nog een hele trits strakke rock-‘n’-roll-tracks uit (en rariteiten), zoals Speel die Dans, Jenny, Janus, 24.000 Kussen en Marijke, met exact 2 minuut 30 op de teller het perfecte Nederlandstalige rock-’n-roll-liedje. ‘We hadden geen idee dat we onderdeel waren van iets historisch. Dat maakten andere mensen er later van. Zo iemand als journalist Jip Golsteijn: “Weet je, Peer”, zei hij, “voor Kom van dat dak af had je de hoogste Nederlandse literatuurprijs moeten krijgen. Hoe meer je die tekst analyseert, hoe dieper die wordt.” Ik kreeg hem niet aan het verstand gebracht dat ik dat liedje in amper een kwartier had geschreven.’
Tuurlijk, trots is hij wel. ‘Iedereen kent het, zelfs de jeugd van tegenwoordig. Al weten ze echt niet wie het geschreven heeft.’
De godfather van de Nederlandstalige rock? Hou toch op man, zegt hij. ‘Als je liedjes als Radar Love of Venus hebt geschreven, dan beteken je écht iets voor de Nederpop.’ Of Little Richard, met Long Tall Sally, díe had pas impact, in elk geval op hem. En uiteraard Elvis, van wie hij als 16-jarig jochie Don’t Be Cruel kocht, op 78 toeren. Maar toch, dat hij dit jaar Officier in de Orde van Oranje-Nassau werd vanwege zijn bijdrage aan de Nederlandse popmuziek, en van Buma/Stemra een Lifetime Achievement Award kreeg, doet hem wél wat. ‘Het zijn de kersen op de taart van mijn carrière.’
2020 was ook het jaar waarin zijn klassieker Het beste in mij is niet goed genoeg voor jou uit 1977 voor het eerst als cd in de winkel lag, met krakers als Je wordt ouder papa en KL204 (Als ik God was). Een kroon op zijn eigen Nederlandstalige werk. ‘Nederlandstalig werd vaak niet goed opgenomen, te kleinkunsterig. Zoals Neerlands Hoop of Robert Long: prima liedjes, maar de begeleiding was zo truttig en cabaretesk. Alleen Boudewijn de Groot deed dat goed, met de juiste muzikanten. Met Het beste in mij sloeg ik een brug van kleinkunst naar serieuze pop.’ De luxe heruitgave bevat ook een Engelse uitvoering. ‘Die heeft om vage redenen meer dan veertig jaar liggen te verstoffen. Ik baalde er toen enorm van dat die niet werd uitgebracht.’ Zijn carrière had een heel andere wending kunnen nemen, denkt hij. ‘Een artiest die zegt dat hij niet wil doorbreken in Amerika of Engeland, die liegt.’
In de jaren zestig maakte Koelewijn drie Engelstalige singles met de ruige beatgroep 4PK, inmiddels collector’s items. ‘Dave von Raven van The Kik heeft al mijn oude platen. 4PK maakt, vindt hij, de beste Engelstalige platen uit die tijd. Mooi om te horen, maar destijds deed het weinig.’
Toen hij onlangs zijn discografie aan het archiveren was, kwam hij platen tegen waarvan hij dacht: ‘Heb ík dat gemaakt?! Het is eigenlijk teveel voor één mensenleven.’ Hij kan zijn huis behangen met zeker 35 gouden en twintig platina albums; alles bijeen verkocht hij miljoenen platen. Werk van zeer divers pluimage, laverend tussen kunst, kitsch, kermis en carnaval. Hij schreef smartlappen als Kom uit de bedstee, m’n liefste, Dokter Bernard, Margrietje en Ik ben gelukkig zonder jou en was producer van acts als Armand, Bots en Mr Albert Show uit Eindhoven, beatbands Bintangs, Q65 en Ronnie & De Ronnies en nederpopacts als Normaal en Pater Moeskroen. Hij was ook de man achter damestrio Babe, Bonnie St. Claire en variétéartiest Helmut Lotti.
‘Het is afkloppen. Zoiets als Rob de Nijs kan mij ook gebeuren.’
Als er iemand heeft geprofiteerd van de gouden tijd van de platenbusiness is het Peter Cornelis Koelewijn, muziekliefhebber én gewiekst zakenman. Alleen al van de royalties zou hij kunnen leven. ‘In de seventies heb ik het hardst gewerkt. Maar dat had ook een schaduwkant. Mijn kinderen zag ik nauwelijks, ik leefde in de studio. Platen maken was big business. Al verdiende ik nooit tonnen per jaar. Nou vooruit, geen miljoenen. Intussen is de markt ingestort. Er wordt nauwelijks meer iets verkocht, iedereen met een computer en keyboard thuis kan een plaat maken. Ik heb precies in de goede tijd geleefd.’
Niet alles wat hij aanraakte, veranderde in goud en platina. Flops waren er meer dan genoeg. Hij lacht, en stelt voor ze te vergeten. Op eentje na, een flop waar hij trots op is. Accordeonist Harry Mooten, in die tijd bekend als de grote grijze geitenbreier uit het kinderprogramma van Ome Willem, had een droom: hij wilde in 1974 Das Wohltemperierte Klavier van Bach opnemen. ‘Dat was nog nooit vertoond op accordeon.’ Omdat Koelewijn niks met accordeons en Bach had, werd dirigent en oud-Rocket Harry van Hoof ingevlogen. ‘Toen hij met Mooten de partituren doornam, zag hij boven een pagina ‘3B’ staan. Bleek te staan voor ‘drie borrels’. Dat gedeelte was zó moeilijk dat Mooten eerst drie borrels nodig had. Het werd een artistiek hoogstandje, maar helaas zat niemand er op te wachten.’
Dat hij juist nu, nu het nog zo lekker gaat, niet kan optreden, het zij zo. Dat hij zijn tachtigste verjaardag niet groots kan vieren idem. ‘Alle artiesten hebben er mee te dealen, al heb ik met de toppers van de Nederlandse muziek geen medelijden. Die verdienen nog steeds tonnen. Ik heb vooral te doen met iedereen die betrokken is bij het organiseren van concerten en festivals. Dat zijn er in Nederland heel erg veel. Die zitten nu werkeloos thuis.’
Nu hij zelf ook aan huis gekluisterd zit, luistert hij weer veel muziek. ‘Ik heb de fifties herontdekt via GotRadio. Jerry Lee Lewis, Little Richard, de doo-wopbandjes van de highschools. Dan ben ik weer even terug bij het ontstaan van mijn eerste eigen liedjes. Mijn vrouw zeurt al de hele tijd dat ik zelf weer liedjes moet gaan schrijven, toch Els? Want daar ben ik goed in, zegt ze.’ Els, op de achtergrond: ‘Dóe nou maar gewoon!’
DIETER VAN DEN BERGH