Vroeger was niet alles beter, maar wel anders en misschien ook makkelijker. Johan Simons en Theu Boermans over de ontwikkeling van het Nederlands theaterlandschap, de teloorgang van teksttheater en durven kiezen.

“Als twee kleine jongens”, grapt Johan Simons als hij tijdens de fotosessie hand-in-hand staat met Theu Boermans. “Uit de provincie”, voegt Boermans eraan toe. “Totdat ze ons eruit mieteren.” Een dubbelloops lachsalvo volgt.

Niemand die het in z’n hoofd zou halen deze twee kanonnen provinciaals te noemen. Boermans (1950) was oprichter van De Trust, geeft tegenwoordig leiding aan het Nationale Toneel en trekt volle zalen met Soldaat van Oranje en Anne Frank. Simons (1946) is onder meer bekend van de locatievoorstellingen die hij in de jaren tachtig maakte met Theatergroep Hollandia, was actief in Gent en München, en draait als intendant van de Ruhrtriennale al jaren mee in de internationale top. De loopbaan van beide begon aan de Toneelacademie in Maastricht.

Over het verschil tussen toen en nu kunnen ze kort zijn. “Er is nu minder subsidie en ook minder publiek”, oordeelt Simons. Boermans neemt het stokje over: “De artistiek-inhoudelijke ontwikkeling van het theater is omgekeerd evenredig met die van het publiek. Het theater is daardoor weggedreven uit het centrum van de samenleving.”

Waar ligt dat aan?

Simons: “Sommigen suggereren dat theater een kunstvorm is die langzamerhand z’n bestaansrecht heeft verloren. Maar dat geloof ik niet. Kijk naar Duitsland. Daar maakt theater nog steeds deel uit van het dagelijks discours. In Nederland wordt werk niet meer geduid in recensies; het discours ontbreekt totaal. Maar wat echt moeilijk is, is dat iedere schouwburg vierhonderd verschillende, op zichzelf staande voorstellingen per jaar brengt, die allemaal aan de man moeten worden gebracht. In Duitsland wordt een schouwburg bespeeld door één groep met één intendant die zijn identiteit kan neerzetten. Daar kan het publiek zich aan vasthouden.”

Boermans: “Die grote Duitse theatercultuur is bovendien voor een belangrijk deel gefundeerd op de grote schrijvers van na de Verlichting, die haar inhoud gaven: Goethe, Schiller en hun opvolgers. Zij zagen het theater als seculier moreel alternatief voor de kerk. De Duitse toneelbibliotheek wordt nog steeds onderwezen en daarmee kweek je nieuw publiek. Wij ontberen die nationale toneelbibliotheek. Toen wij van school kwamen speelden de gezelschappen voornamelijk buitenlands repertoire en lag het aandeel gesubsidieerd toneel in de landelijke schouwburgen nog op negentig procent. Nu maakt het minder dan negen procent uit van de programmering. Daarom fuseert Het Nationale Toneel met de Koninklijke Schouwburg en Het Theater aan het Spui om zichzelf te positioneren als nationaal instituut voor teksttheater. Want ik zie de toekomst somber in.

Anderzijds is er een bijzonder rijke ontwikkeling geweest van het vlakkevloertheater en de kleine zaal. Er wordt alleen geen stap gezet naar de grote zaal.”

Simons: “De kleine zaal, dat gaat over meer individuele geschiedenissen, persoonlijke verhalen. De grote zaal gaat over de gemeenschap. En daar is het Nederlandse theater de greep volledig op kwijt.”

Hoe komt dat dan?

Simons: “Omdat iedere provinciestad wel een eigen schouwburg heeft maar niet een eigen ensemble.”

Boermans: “In 1972 was dat wel zo. Je had het Groot Limburgs Toneel, De Haagse Comedie, noem maar op. Maar die zijn links en rechts ingehaald, bijvoorbeeld door tv. En omdat iedereen voortdurend onderweg was, konden die gezelschappen niet wortelen in de gemeenschap. Ook wij hebben onszelf teruggetrokken. Hij (wijst op Simons) in voorstellingen op locatie en ik in mijn eigen gezelschap. We hebben ons te laat gerealiseerd dat de financiering van het bestel uit de regio komt. We hebben in wezen de tak afgezaagd waar we zelf op zaten.”

In hoeverre heeft het subsidiestelsel de afkalving versneld?

Simons: “Zeer. Het vierjarige subsidiestelsel is killing voor een kunstenaar. Je bent continu bezig met grip proberen te krijgen op het systeem om je volgende subsidie veilig te stellen. Ondertussen moet je alles van tevoren vaststellen: hoeveel voorstellingen je doet, wat je daarmee verdient, hoeveel bezoekers je gaat trekken. Zo kun je niet inspelen op het moment. En theater is nu juist de kunst van de actualiteit!”

Dat theater een langzame kunstvorm zou zijn die niet past in deze snelle tijd – daar bent u het dus niet mee eens?

Simons: “Het woord is het allersnelste dat er is. Als ik nu “lul” tegen jou zeg dan komt dat direct aan. Het is een heel Nederlands idee dat theater langzaam is. Het is reflexief, maar dat is wat anders.”

Boermans: “In het toneel zet taal uiterst snelle maar ook gelaagde denkprocessen in gang.”

Simons: “Het is de kunst van ga-‘ns-lekker-zitten. Voor wie goede inhoud heeft, zijn het nu juist gouden tijden.”

Waar schort het dan aan?

Boermans: “Buiten een paar schrijvers als Heyermans en Claus bestaat er geen Nederlandse toneelbibliotheek waarop je een toneelcultuur kunt funderen. En dus geen groot publiek. Nederland is een land van beeldcultuur en abstractie. Tot de jaren zeventig speelden we nog voornamelijk Duits repertoire, maar in de jaren tachtig hebben we daar afscheid van genomen. De regisseur is op de stoel van de schrijver gaan zitten en de acteur op de stoel van de regisseur. Om de leegte te vullen die is ontstaan na het afscheid van de taal, de schrijvers en het repertoire is in ons land het begrip theatermaker ontstaan. Een naam voor kunstenaars als Willson, Fabre of Marthaler die zich – geschoold in een andere kunstdiscipline – met theater gingen bezighouden Maar het werd hier ook een verzamelnaam voor regisseurs die zich direct wilden scholen in het gebruik van diverse podiumdisciplines. Zo ontstond een nieuw beroep met bijbehorende opleidingen. Alleen in Nederland bestaat dat beroep, theatermaker. Maar wie in het Duits “Theatermacher” zegt, zoals Thomas Bernhard in zijn beroemde stuk, parafraseert de uitdrukking “Du machst Theater” oftewel “Je stelt je aan”.’

Welke rol zouden opleidingen als de Toneelacademie Maastricht kunnen spelen in het veranderen van de huidige situatie?

Boermans: “Toen ik afstudeerde, was dat met elf anderen in heel Nederland. Er waren negen gezelschappen en we konden allemaal kiezen uit drie aanbiedingen. Nu zijn er misschien teveel studenten. En ook de opleidingen zijn zoekende. Wat moet er geleerd worden? Wat is een podiumkunstenaar? De definities zijn niet meer uit de praktijk te halen. Maar ik ben ervan overtuigd dat kwaliteit zich niet verloochent en daar moeten scholen zich op richten.”

Simons: “Mensen worden niet als revolutionair opgeleid. Eigenlijk zouden ze het vak extremisme moeten doceren. Het is nu pappen en nathouden.”

Maar zijn er straks nog theaterbolwerken als het Nationale Toneel of NT Gent, waar jong talent terecht kan?

Simons: “Er komt altijd iets nieuws. Ik ga het nu zelf op een andere manier doen. Met het geld dat ik zo meteen tot mijn beschikking heb als intendant in Bochum, met mijn connecties in Gent waar ik artistiek leider ben en in Rotterdam waar ik vanaf 2017 formateur ben, ga ik een Europees platform opzetten voor jonge makers.”

Boermans: “We moeten ons veel internationaler oriënteren. Daarom moeten ze op de toneelschool bijvoorbeeld ook het vak Duits verplicht maken.”

Zijn er dan genoeg mogelijkheden voor Nederlandse regisseurs en acteurs in het buitenland?

Boermans: “Jazeker. Iemand als Eric de Vroedt werkt nu ook in Bochum. Er is werkgelegenheid.”

Simons: “Maar er zit geen enkele Nederlandse regisseur in Theatertreffen. Ze gaan misschien wel naar het buitenland, naar Duitsland, maar verbinden zich niet aan belangrijke regisseurs. Als je ervoor kiest te werken met Anselm Weber (intendant in Bochum) dan kies je niet goed. De Warme Winkel, Wunderbaum, Anne Teresa De Keersmaeker – die maken wel de juiste keuzes. Die gaan de connectie aan met het goede. Maar de radicaliteit die daarvoor nodig is, die wordt niet onderwezen op de toneelschool.”

Wie zijn de jonge makers die jullie opvolgers zouden kunnen zijn?

Simons: “Susanne Kennedy is goed. Ik hoop dat die ooit iets gaat leiden.”

Boermans: “Er is een generatie die al bezig is. Thibaud Delpeut, Judith van den Berg, Marcus Azzini. Maar ze doen het wel in een welhaast zieltogend bestel.”

In dat licht bezien, hoe zou u survival of the fittest opvatten: als recht van de sterkste of de kracht van het aanpassen?

Simons: “Als aanpassen meebuigen betekent dan ben ik daar tegen.”

Boermans: “Het aanbod bepaalt de vraag. Zo moet het zijn in de kunst.”

Simons (slaat met vuist op tafel): “Dat is wat iedereen moet onthouden, verdomme!”

Boermans: “Theater houdt een spiegel voor zodat we niet vastlopen in ons eigen gelijk. De samenleving heeft de opdracht dat te betalen en te beschermen.”

Met dank aan Galerie Tegenboschvanvreden, Amsterdam.

 

Nederland, Amsterdam, 2 februari 2016. Theatermakers Johan Simons en Theu Boermans. Foto: Jean-Pierre Jans

Foto: Jean-Pierre Jans

Summary;

Theu Boermans (1950) the founder of De Trust, now directs the Nationale Toneel (National Theatre) and attracts full houses with Soldaat van Oranje and Anne Frank. Johan Simons (1946) is best known for the site-specific pieces that he made in the eighties with Theatergroep Hollandia, was active in Ghent and Munich, and has been rubbing shoulders with the top international groups for years as director of Ruhrtriennale. Their careers began at the Toneelacademie (Drama Academy) in Maastricht.

They can sum up the difference between then and now quite succinctly. “There are now fewer subsidies, and fewer audiences”, Simons concludes. Boermans: “The development of artistic content in the theatre is inversely proportionate to that of the public. The theatre has been driven from the centre of society.”

Simons: “Some suggest that theatre is an art form that has slowly lost its right to exist. But I do not believe that. Look at Germany. Theatre is still a part of every day discourse there. In the Netherlands, the work is no longer interpreted in reviews; the discourse is completely gone. However, what is really difficult, is that every theatre brings four hundred different, separate performances every year, which all need to be promoted. In Germany a theatre has one resident group with one resident director, giving the director the opportunity to establish an identity. Giving the public something to hold on to.”

Boermans: “When we graduated the companies performed mostly foreign repertoires and the proportion of subsidised theatre in the national theatres was 90%. Now it’s less than 9% of the programming.”

What role could the Drama Academy play?

Boermans: “Currently there are perhaps too many students. Also, the drama courses themselves are searching for answers. What needs to be taught? What is a performing artist? The definitions can’t be extracted from practical experience any more. However, I am convinced that quality must prevail and the schools need to focus on that.

Simons: “People are not trained as revolutionaries. They should really teach a course on extremism. Currently we’re just going through the motions.

Boermans: “Supply determines demand. It’s got to be the same for the Arts.”

Simons: “That’s what everyone should remember, damn it!”

Boermans: “Theatre is a mirror for society, it’s there so we don’t get stuck in our own righteousness. Society must take on the task to fund it and protect it.”

Translated by: ElizaMaree Power