Op 13 september overleed Theo Lenders (56), gezichtsbepalende curator van Odapark in Venray, aan een hartstilstand. Pascalle Mansvelders kende hem van nabij. “Ik moest op mijn iPhone de schilderijen laten zien die ik de laatste maanden had gemaakt, en zelfs op dat kleine formaat keek hij dwars door alle lagen heen.”
Bijna twintig jaar mocht ik Theo Lenders een vriend noemen. We deelden dezelfde ideeën over kunst, bewonderden dezelfde kunstenaars en stromingen, en hielden van dezelfde werken. Bovenal herkenden we in elkaar het gevoel dat kunst een noodzaak is in het leven. Toen ik hem leerde kennen was Theo kunstenaar en ik conservator.
Ergens op de helft van die twintig jaar wisselden we van stuivertje. Hij werd curator, ik ging weer schilderen. Als hij vragen had, belde hij me en als ik twijfels had, nam hij ze weg. Als hij woorden zocht, kon ik ze voor hem vinden, en als ik gedachten had die ik niet omgezet kreeg in beelden wist hij waar ik ze moest zoeken. Als hij even de weg niet wist, mocht ik hem een richting wijzen en als ik kopje onder dacht te gaan, beschreef hij me hoe mooi het water wel niet was.
Met enige regelmaat zei Theo dat hij er jaloers op was dat ik in dit vak geboren was en dat hij het zo hard had moeten bevechten. Dan zei ik dat dat gevecht juist nodig was. En toen ik het op latere leeftijd zelf ook aan moest gaan, was hij degene die het begreep, en er altijd voor me was. Hij loodste me door alle fases heen en duwde me mijn eerste tentoonstelling in. Dat ik de kunst niet heb opgegeven, komt enkel door Theo.
Twee jaar geleden tijdens de voorbereidingen voor mijn eerste solotentoonstelling werd ik ziek. We hadden ons erop verheugd voor het eerst samen een expositie in te richten, maar du moment dat we konden starten, belandde ik in het ziekenhuis. Van daaruit leerde ik hoe écht bijzonder de wereld is die Odapark heet, en zag ik een kant van Theo die me nu een beetje doet begrijpen hoe groot het verlies voor zijn vrouw Miep en de familie is. Het woordje ‘zorg’ bleek in de best mogelijke variant door hem te zijn uitgevonden.
Hij zat uren aan de rand van mijn ziekenhuisbed (en charmeerde de verplegers zodat ze hem via de achteruitgang van het ziekenhuis ’s avonds laat in en uit lieten). We lachten de angst weg in een lijstje van pop art-kunstenaars alsof ‘t een mantra was. We hekelden onze fascinatie voor Maria, en benoemden, aan de hand van een muntje dat mijn kinderen hadden meegebracht, de symbolen die we als kunstenaars zo nodig hadden in dagen als deze. Hij liet zijn zintuigen overuren draaien om mijn werk recht te kunnen doen. Theo deed alles wat in zijn vermogen lag om een tentoonstelling tot stand te brengen waarvan hij dacht dat ik het zó gewild zou hebben. Op de opening duwde hij mijn rolstoel, en als hij met me sprak, zakte hij onmiddellijk door de knieën omdat hij aanvoelde hoe erg het is als je mensen niet op gelijke ooghoogte aan kunt kijken.
Maandag 12 september waren we de hele dag samen aan het werk in Odapark. Het tafeltje waaraan we zaten, had hij van tevoren op de millimeter verschoven omdat het niet precies recht stond, het bloemstukje erop gooide hij kwaad weg omdat hij het niet vond passen in de context van hedendaagse kunst. We werkten een lijst af die door de vakantie erg lang was geworden en tussendoor vertelde hij over zijn moeder. Hij liet kunstwerken zien die hij ontdekt had, namen van kunstenaars. Hij zei hoe Miep altijd naast hem liep, ook als ze er niet bij was. Hij legde uit hoe goed hij de Biënnale in Venetië vond dit jaar en was bezorgd om collega-curator Marijke Cieraad die toen ziek thuis was. Ik moest op mijn iPhone de schilderijen laten zien die ik de laatste maanden had gemaakt, en zelfs op dat kleine formaat keek hij dwars door alle lagen heen. We voelden ons rijk omdat we kunst kenden die ons het leven beter doet begrijpen en hij vroeg, een voor een, hoe het ging met de mensen die me dierbaar zijn. Tussen elke regel door vroeg hij: “Voel je je echt goed?” Toen we tegen de avond in onze auto’s stapten en ik zei: “Zeg, let jij ook wel een beetje op jezelf, vriend?!”, begreep hij niet wat ik bedoelde.
Toen ik thuiskwam, vond ik het muntje uit het ziekenhuis dat ik kwijt was geraakt en stopte het in mijn broekzak. Daar voelde ik het de volgende dag toen het telefoontje kwam met het bericht van zijn plotse dood. Het muntje was mijn steun toen ik de dagen erna met Marijke een herdenkingstentoonstelling voor hem maakte. Het voelde alsof hij er zelf bij was.
Iedereen heeft een handjevol mensen voor wie we alles willen doen. Voor de meesten van ons precies zoveel als er passen in de palm van je hand, alsof op elke handlijn maar één naam past die nooit meer weg gaat. Theo Lenders kreeg het voor elkaar op elk van die lijntjes een hele familie kwijt te kunnen. Want naast Miep en de familie, naast Marijke Cieraad en Odapark, naast vrienden en Oet de Verf, het schildersatelier voor mensen met een beperking waar hij met hart en ziel voor werkte, had hij nog plek voor een familie van kunstenaars. Ik denk dat ik hier ook mag spreken namens Mally, Shaun, Tanja, Erik, Bas, Fardou, Jeroen, Keetje, Jack en al die anderen als ik zeg dat het een eer is tot die familie te hebben mogen behoren. Bij ieder van ons zal een deeltje van zijn hart en ziel altijd aanwezig blijven in elk werk dat we nog zullen maken.
Pascalle Mansvelders is kunsthistorica en kunstenares en is als medewerker educatie verbonden aan Odapark.