Een subsidieaanvraag van Het Brabants Orkest bij de provincie Limburg. De symfonische muziek die meer subsidie vraagt dan voor de hele sector beschikbaar is. Terwijl een drankfestijn in Venlo tegemoet kan zien, krijgen Bureau Europa en Schunck nul op het rekest. Zelden verliepen aanvragen en honoreringen in de vierjaarlijkse subsidiecarrousel zo hilarisch als nu.

In zijn slechts in beperkte kring verspreide ‘afscheidsbrief’ brengt Alexander van Grevenstein, de dit voorjaar teruggetreden directeur van het Bonnefantenmuseum, nog eens het gedachtegoed van de 19e eeuwse liberaal Johan Rudolf Thorbecke in herinnering. In zijn periode als minister van Binnenlandse Zaken verordonneerde Thorbecke in 1862 dat de overheid geen oordelaar van kunst kan zijn. Sindsdien bepaalt de Thorbecke-doctrine de positie van de Nederlandse overheid ten opzichte van de kunsten.

In zijn afscheid wijst Van Grevenstein er nog eens fijntjes op dat er bij Thorbecke geen sprake was van een verbod maar een gebod. Een bloeiend kunstleven, zo vond deze klassieke liberaal, is van grote maatschappelijk waarde. Niet beoordelen betekent niet dat bestuurders zich niet moeten engageren, integendeel. Geholpen heeft het bitter weinig, concludeert Van Grevenstein. Vanuit een positie van non-engagement is er onder politici en bestuurders inmiddels sprake van “ideeënarmoede en wijdverbreide animositeit” ten opzichte van de kunsten. Steeds meer hebben ze zich van de sector afgewend, en de sector vond het eigenlijk wel prima – zolang de geldstromen intact bleven.

In het algemeen opereren bestuurders en kunstenaars met de ruggen naar elkaar toe. Op gezette tijden opereert de overheid als opdrachtgever, meestal met een ‘onafhankelijke’ commissie als tussenpersoon. Als de portemonnee het toestaat, werpen bestuurders zich met enige gretigheid op als bouwpastoors van nieuwe theaters, bibliotheken en musea die generaties na hun moeten herinneren aan hun onvermoeibare inspanningen voor de publieke zaak. De structurele overheidsgelden voor de kunsten worden volgens Thorbeckiaans voorschrift niet rechtstreeks door bestuurders verdeeld, maar getrapt, via fondsen en adviescommissies.

Dit hele stelsel van voorzieningen wordt ook wel de culturele basisinfrastructuur, een akelig woord dat gemakshalve vaak wordt afgekort tot BIS. Elke vier jaar wordt dit bouwwerk opnieuw opgetuigd, na advisering door genoemde fondsen en commissies met onafhankelijke kunstprofessionals. Ze opereren landelijk, provinciaal en lokaal; hun adviezen hebben meestal een geldingsduur van vier jaar.

Begin 2013 gaat zo’n nieuwe termijn, in jargon ‘cultuurplanperiode’, weer in. Na de landelijke kladderadatsch die volgde op de bezuinigingen van staatssecretaris Zijlstra hield de sector maandenlang de adem in, in afwachting van de provinciale (en lokale) adviezen. Inmiddels heeft ook de Provinciale Advies Commissie (PAC) haar ei gelegd. In een zestig pagina’s tellend stuk legt ze uit tot welke keuzes ze in haar negen beraadslagingen, in februari en maart, is gekomen. Van de veertig aanvragers zijn er 19 gehonoreerd die samen 2,65 miljoen euro per jaar mogen verdelen. Dat is vrijwel hetzelfde bedrag als in de huidige periode; de provincie Limburg gaat dus niet mee in de Haagse politieke bezuinigingsdrift. Wel zijn er nieuwe speerpunten geformuleerd: de gelden gaan naar muziek, theater en talentontwikkeling. Exit de beeldende kunst dus – en dat in een van oudsher katholieke provincie met een van de rijkste beeldende tradities van het land. Extra wrang voor de beeldende kunst is dat die uitsluiting uit de hoed kwam van een inmiddels geloosde coalitiepartij, PVV. Daar houden ze zoals bekend niet van dat moderne gedoe. De PAC heeft die chicane proberen te omzeilen door beeldende-kunstinstellingen die toch een pluim verdienen, te honoreren als belangrijke speler op het vlak van talentontwikkeling. De grootste verliezer hier is NAiM / Bureau Europa. Het Maastrichtse instituut voor architectuur en vormgeving, dat bij de oprichting vier jaar geleden rijkelijk werd bedeeld met 310.000 euro, gaat terug naar nul. Werd in 2007 een politiek-strategische afweging gemaakt, met veel druk van buitenaf, om een NAi-dependance in Maastricht te laten landen, nu wordt de instelling afgestraft op een terrein (talentontwikkeling) waar ze geen enkele ambitie toont. Het kan niet anders dan dat dit een aanvraag was tegen beter weten in. Des te raadselachtiger is het dat Marres, ook nog voor het eerst, voor 100.000 euro wél uit de provinciale ruif mag mee-eten. De overwegingen die de PAC hiervoor aanvoert, schieten alle kanten op, behalve de beoogde: net zo min als Bureau Europa doet Marres aan talentontwikkeling.

Van die 100.000 euro voor Marres moeten er 25.000 worden besteed aan een samensmelting met Bureau Europa in één gebouw, de Wiebengahal. Inhoudelijke argumentatie voor zo’n fusie wordt niet gegeven, er wordt volstaan met de mededeling dat de twee instellingen geleid worden door dezelfde directeur, Guus Beumer. Hoe het zij, de integratie betekent een verschraling van het aanbod, nergens in de regio komen we gewaagdere presentaties tegen als bij BE en Marres. Niet dat ze allemaal (even) geslaagd zijn, en soms loopt Beumer c.s wat ver voor de troepen uit, maar dat past instellingen die de historische rol van de avant garde en tevens de eigentijdse verschijningsvormen ervan onderzoeken.

De honorering voor Marres staat in schril contrast met de beoordeling van Schunck, de multidisciplinaire cultuurtempel in Heerlen waar talentontwikkeling en educatie zowat van de muren druipt. In de acht regels die de PAC aan de afwijzing wijdt, komt het woord talentontwikkeling niet eens voor. Wel is er het formele argument dat Schunck nog steeds (de privatisering is inmiddels ingezet) een gemeentelijke instelling is, en maakt de commissie zich zorgen over de continuïteit en kwaliteit na het vertrek van directeur Stijn Huijts. Waar staat dat ‘hineininterpretieren’ een taak van de PAC is?

Dat de toneellobby zijn/haar werk naar behoren heeft gedaan, blijkt uit de ophoging van de subsidies met bijna 25 procent (naar 995.000 euro die de theaterinstellingen tegemoet mogen zien. Waar Het Laagland (jeugdtheater) terug moet van 345.000 naar 300.000 euro, deels als straf omdat Sittard-Geleen het gezelschap de rug toe heeft gekeerd, en ook Toneelgroep Maastricht iets moet interen, kan Het Huis (van Bourgondië) meer dan een verdubbeling tegemoet zien, van 145.000 naar 350.000 euro, een amper verhulde reddingsactie nu de staatssecretaris geen cent meer wil uittrekken voor theaterwerkplaatsen. Na vier jaar afwezigheid keert het Limburg Festival met 50.000 euro terug als cultuurplaninstelling, een beloning voor stugge vasthoudendheid en een dubbele koerswijziging: concentratie op Midden-Limburg en een verschuiving van straattheater naar locatietheater.

Bij de muziekaanvragen vallen de karikaturale, niet-gehonoreerde aanvragen voor symfonische muziek op. Het Brabants Orkest vroeg doodleuk subsidie aan in Limburg, 1,7 miljoen, echt waar. Ook het LSO vroeg aan: twee miljoen euro alstublieft (de afgelopen periode kreeg het orkest 118.000). Voor een derde scenario uit de hoge LSO-hoed was er ook nog een aanvraag van het (nog) niet bestaande Orkest van het Zuiden, eveneens van 1,7 miljoen. De PAC, voorstander van fusie van de twee orkesten, blijft vooralsnog nuchter onder deze wereldvreemdheid en wimpelt de drie verzoeken af, in afwachting van het uiteindelijke besluit van Zijlstra. Buiten het budget wil de commissie 300.000 euro parkeren voor wat uiterst neutraal ‘orkestfunctie Limburg’ wordt genoemd.

In de advisering gaat de muzieksector met dertig procent terug naar 760.000 euro. Klassiek op Locatie verdwijnt omdat de organisatie niet in staat was is binnen de termijn een deugdelijke aanvraag in te dienen. Ook Ensemble ’88, gezelschap voor eigentijdse klassieke muziek, krijgt geen subsidie meer. Het PAC adviseert een fusie met sectorgenoot Intro In Situ dat uit Brussel subsidie krijgt en met geslaagde producties, vaak in de publieke ruimte, een steeds groter publiek weet te bereiken.

Een even opvallende als dubieuze nieuwkomer aan de subsidieruif is het Zomerparkfeest in Venlo, het nazomerse drankgelag in het Venlose Julianapark. Iedereen die er wel eens is geweest, zal beamen dat het er beregezellig is maar dat negentig procent van de bezoekers meer aandacht heeft voor de tap dan de bühne. Talentontwikkeling? Het kan niet anders dan dat de commissie hier een geopolitieke afweging heeft gemaakt: 70.000 euro kunnen naar Venlo omdat Noord-Limburg zich kennelijk anders onderbedeeld zou gaan voelen. Wat zowel bij muziek als bij talentontwikkeling opvalt in deze vierjaarlijkse dans om de subsidiepotten is – opnieuw – de minimale aandacht voor popmuziek. Noch via de BIS-subsidies noch via de miljoenen die de provincie op aandrang van de PVV investeert in volkscultuur vloeien substantiële bedragen naar popmuziek. Zouden er, gesproken over talentontwikkeling, niet zeker zoveel kids een muzikale toekomst in een popband nastreven als in de plaatselijke fanfare? Is daar ooit onderzoek naar gedaan? Zou – bijvoorbeeld – het gehannes met de Muziekgieterij in Maastricht ter sprake zijn gekomen tijdens de beraadslagingen van de PAC?

Volgens de mores van Thorbecke mag de overheid geen beoordelaar zijn van de kunsten, het is wel haar plicht kritisch te kijken naar het werk van een vanuit een Thorbeckiaanse traditie opererende adviescommissie. Een kritisch inhoudelijk debat in de Provinciale Staten over dit advies is wel het minste. Ook de bemensing van zo’n adviescommissie mag dan aan bod komen. De in januari tot directeur van ECI Cultuurfabriek in Roermond benoemde René Lebens is als ‘onafhankelijk’ PAC-lid mede verantwoordelijk voor een positief subsidieadvies voor het Limburg Festival, met de navolgende passage: “De PAC ziet de ECI Cultuurfabriek als belangrijke toekomstige partner voor het festival.” Daarnaast oordeelt hij als PAC-lid negatief over de kwaliteit van ‘branchegenoot’ Schunck, net als de Roermondse ECI een multidisciplinair cultuurbedrijf. Dat iemand in deze positie komt te verkeren, is niet goed. Voor hemzelf, voor de commissie en vooral voor de kwaliteit van de afgegeven adviezen.