Brinsley Schwarz
Een van de nooit opgeloste raadsels van mijn jeugd is de muzikale voorkeur van mijn vader. Hij speelde geen instrument en sprak, in mijn herinnering, zelden over muziek. Pas wanneer hij er in gezelschap niet omheen kon, kwam hij uit de kast. Met La Forza del Destino van Verdi.
Geen idee waar hij die liefde had opgedaan. We hadden namelijk geen platenspeler in huis. Dat was nieuwerwetse apparatuur die alleen maar afleidde. Gestudeerd moest er worden. De eerste tele-visie kwam na de Grote Winkler Prins over de vloer. En de telefoon arriveerde pas – na lang aanhouden van mijn moeder – toen pa’s tanende gezondheid dat vereiste. Gevochten als een leeuw heeft hij om de voorbodes van de global village buiten de deur gehouden.
Zoals mijn vader zijn privé-domein afschermde, ja, daar ben ik wel eens jaloers op. Het ware leven bevindt zich immers in je hoofd. Je hoeft heus niet de hele wereld op cd te hebben om herinneringen te koesteren aan een mooi stuk muziek, of dat nou van Verdi komt of van Elvis Costello. Elke keer als ik van de laatste Armed Forces opzet, verheug ik me alvast op de uitsmijter (What’s so Funny ‘Bout) Peace, Love and Understanding?
Dat onvergetelijke liedje was, in mijn herinnering tenminste, Costello’s eerbetoon aan Brinsley Schwarz, de pubrocker die een hele generatie ten voorbeeld diende. Jarenlange ervaring in rokerige bars had Schwarz geleerd dat een goed liedje bestaat uit een kop, een middenstuk en een staart, en niet langer duurt dan een minuut of drie. Na een decennium symfonische rock was dat een open deur die we eind jaren zeventig wel konden gebruiken.
Zoals mijn vader altijd Verdi in zijn hoofd had, zo mag ik nog steeds graag een Brinsley Schwarz-liedje neuriën. Ik heb nooit een plaat gekocht van de man, noch een cd. Een raadsel is het, en een schande. Toch wou ik het maar laten zo.
Nick Lowe zal nog wel meer redenen hebben om blij te zijn met dat nummer (What’s so Funny ‘Bout) Peace, love und Understanding. Het werd later namelijk nog een keer gecoverd door Curtis Stigers, en die versie kwam terecht op de soundtrack van een film. Dat was The Bodyguard, met Kevin Kostner (ooit een succesvolle acteur) en Whitney Houston (ooit een succesvolle zangeres). Van die soundtrack zijn er alleen al in de VS zeventien miljoen verkocht (dat kon ooit nog, zoveel cd’s verkopen), waarmee Nick Lowe via een omweg alsnog de royalty’s kreeg van een megahit. Alleen al het woord past niet bij hem.
Het mooie aan de Costelloversie vind ik dat de tekst een totaal andere dimensie krijgt doordat de toon van muziek en zang zo verschilt van het origineel. Jong en bozig als hij toen nog was, pompt Costello meer venijn in Lowes ode aan het hippiegedachtengoed.
De mooiste cover aller tijden vind ik zelf een nummer waarbij exact het tegenovergestelde gebeurt: die van Hurt van Nine Inch Nails door Johnny Cash. Het origineel is een monument van dreiging, zoals vrijwel alle nummers van Nine Inch Nails. Bij optredens van de band was (en is) het altijd het hoogtepunt, als een van de weinige verstilde momenten. Terwijl de muziek aanzwelt – en dat klinkt bij Nine Inch Nails altijd alsof een Oostduitse metaalfabriek in werking wordt gezet – bezingt Trent Reznor het onvermijdelijk verband tussen lijden en leven, tussen de onmacht en het bestaan. Ik ken weinig nummers met openingsregels die je dwingend de wereld van de schrijver intrekken. “I hurt myself today / To see if I still feel / I focus on the pain /The only thing that’s real.”
En toen kwam acht jaar later die versie van Cash. Volledig uitgekleed, minimaal begeleid, gezongen zonder inspanning. Reznors “crown of shit” is een “crown of thorns” geworden, maar verder is de tekst onveranderd gebleven. Ongelooflijk hoe het nummer nog harder aankwam, omdat Cash er door zijn praatzang een element aan toevoegde: berusting. Als Trent Reznor “I will let you down /
I will make you hurt” zingt, lijkt dat uit verzet tegen zijn eigen falen. Maar als Cash het zingt, lijkt hij moegestreden. Alsof ook hij het maar laten wil zo.