Leon Verdonschot en Wido Smeets in debat over ontwikkelingen in de popmuziek.

In mei komt een Amerikaanse band naar Europa waarvan ik al jaren fan (ik heb geen enkel moeite met dat begrip, ik bedoel echt fan, zonder enig voorbehoud) ben. Ze heten Third Eye Blind. In Europa zijn ze vrij onbekend, in Amerika wereldberoemd. Dat is dan meteen ook de reden dat ze al vijftien jaar niet meer hier zijn geweest. Om in de stemming te komen voor de concerten keek ik op YouTube naar wat opnamen van hun recente shows en tot mijn verbazing bestonden de reacties vooral uit gescheld op de zanger. Grof gescheld ook: het leek wel of ik op de Telegraafsite was beland.
De gitarist bleek inmiddels uit de band gezet.
Het was me eerlijk gezegd niet opgevallen. Sterker: ik had de band vorig jaar in de VS twee keer gezien, en kon me die gitarist niet eens herinneren. In mijn beleving was de zanger eigenlijk altijd het enige onvervangbare lid van de band, zoals dat wel vaker zo is. Volgens de boze reageerders niet. Sterker nog: ze vonden hem een klootzak die de bandnaam moest opgeven. Sommige mensen bleken onder wel vijf live-opnamen reacties te hebben geplaatst.
Ik moest denken aan een oude vriend van me. We waren allebei fan van de band Marillion. In 1989 stapte zanger Fish op. Marillion kreeg een nieuwe zanger. Die zong vooral in het begin ook nummers uit de Fish-periode. Dat vond mijn vriend niet kunnen. Nieuwe nummers: akkoord. Maar van het Fish-werk moest die nieuwe zanger (mijn vriend noemde hem na jaren nog steeds “die nieuwe zanger”) afblijven. Ik moest er altijd wel om lachen, zoals hij dan demonstratief bier ging halen, of bij de nummers die kennelijk echt pijn deden, demonstratief zijn duim in de lucht stak, richting grond.
Ik kan hartstochtelijk van een band houden, en ik kan met pijn en moeite afscheid moeten nemen van een band. Maar liefde voor een band die omslaat in haat, actief beleden haat zelfs, dat ken ik niet.
Misschien zegt dat iets over die liefde, dat die toch niet zo groot was als ik dacht.
En toch denk ik van niet.

LEON VERDONSCHOT

Een paar weken geleden trof ik tussen mijn oude vinylplaten Riding with the King, het meesterwerk dat John Hiatt maakte op het dieptepunt van zijn loopbaan, een recensie aan van Alfred Bos uit de Volkskrant van 14 maart 1984. De kop ‘Weldadig ordinair aandoende muziek van soulzanger Hiatt’ dekte de lading van het beschreven concert volledig. Ik was erbij, indertijd, in Utrecht. Privé zat Hiatt aan de grond, muzikaal was hij top.
Vele malen nadien heb ik Hiatt zien spelen, misschien was ik wel een fan, maar inmiddels – we zijn een kwart eeuw later – is de liefde wel voorbij. Zijn platen koop ik niet meer, optredens laat ik aan me voorbij gaan. De laatste keer zag ik hem in Maastricht, een jaar of drie geleden. Een verzadigde professional zonder band, niks an.
Fan zijn betekent dat je bij iemand die je bewondert meer door de vingers ziet dan bij anderen – maar niet alles. Een fan zonder voorbehoud zal ik dus nooit zijn. De liefde voor een idool die omslaat in haat? Dan denk ik aan hooligans die een voetballer doodwensen omdat hij hun club heeft verruild voor een andere. Breindoden dus.
De laatste weken heb ik lang en veel geluisterd naar de cd Who are you now van Jodymoon. Mijn twijfels die ik bij eerder werk van hun had, zijn voorbij. Dat de plaat is geproduceerd door Bryce Goggin (Anthony & the Johnsons, Joan as Policewoman) heeft daar wellicht minder mee te maken dan de koerswijziging waar het duo voor gekozen heeft. Bij alle bronnen waaruit al werd geput (blues, folk, jazz) is nu ook klassiek.
Who are you now werd opgenomen met strijkkwartet Matangi, en het resultaat is bij tijden sensationeel. De veelkleurige stem van Digna Janssen en de stuwende arrangementen van Johan Smeets hebben hun bestemming gevonden. Bach rocks! Ook live klinkt de samensmelting met viool en cello als een klok. Voeg een drummer, een pianist en twee achtergrondzangeressen toe en je hebt bij een wereld-cd ook een wereld-act.
Van zo’n band zou ik – op mijn leeftijd – nog wel fan willen worden.