Leon Verdonschot en Wido Smeets corresponderen over hun bevindingen in de popmuziek. Deze maand over fans en anti-fans. “Heb je geen zin om te spelen, dan doe je maar alsof.”

Tussen Neil Young en Francesco Piu

In een Britse krant stond onlangs een interview met Neil Young. Daarin zei hij: “Je moet nimmer en te nooit luisteren naar je fanbasis. Het laatste ter wereld wat je moet doen, is je fans volgen. Dat is alles wat ze zijn – fans. Ze zijn niet je eigenaar. Ik hoef geen rekening met ze te houden.”
Grappig genoeg las ik het interview dezelfde dag als het nieuwe nummer van het blad Aardschok, dat ik graag doorblader omdat de interviewers zonder uitzondering grote fans zijn van de artiesten die ze interviewen. Dat hebben die artiesten natuurlijk ook door, dus het levert vaak interviews op waarin de artiesten vooral beloven dat hun nieuwe werk precies is wat de fans willen horen.
Het zijn twee tegenovergestelde kunstopvattingen. Sterker, het zijn twee tegenovergestelde opvattingen die zich veel verder uitstrekken, van de media tot de politiek. Neil Young toont zich eigenlijk een anti-populist, die weigert te brengen wat anderen willen horen. Niemand Geen conservatiever dan de fan, dat heeft Young goed begrepen. Als Dylan naar zijn fans had geluisterd, had hij zijn elektrische gitaar in 1965 meteen weer opgeborgen nadat de fans hem daarom verschrikt hadden uitgejoeld.
Ik vind dat Neil Young gelijk heeft. Zijn nieuwe album Le Noise is een van zijn beste in vele jaren, en dat is het omdat hij weer iets anders durft te doen. Sommige fans zullen misschien afhaken, omdat ze hoopten op een herhaling van eerder werk.
Dat is dan maar zo. Young heeft vrijwel geen verplichting naar zijn fans, zoals ik ook vind dat bands niet verplicht zijn hun grootste hit altijd te spelen.
Vrijwel geen verplichtingen. Maar wel één.
Een paar jaar geleden zag ik Young in Amsterdam. Kaarten waren onbeschoft duur, maar hij was het waard. De avond die ik er was tenminste, de avond ervoor was hij chagrijnig en liet hij een halve rij bezoekers de zaal uitsturen omdat er volgens hem lawaai klonk. Een kennis van me zat in die rij. Ze heeft twee helden: Neil Young en Billy Corgan van de Smashing Pumpkins. Corgan zat die avond in de zaal, en juichte toen haar rij werd weggestuurd. De zaal uitgezet door haar ene held, onder applaus van de andere.
Dát is de enige verplichting van iedere artiest: heb je geen zin om te spelen, dan doe je maar alsof.

LEON VERDONSCHOT

Muziek op zijn best is een ontdekkingsreis, voor de muzikant én de luisteraar. Veel fans houden niet zo van ontdekkingen, die willen het vertrouwde, het feest der herkenning. Aanstekers in de lucht en meebrullen, dat werk. Neil Young is van het kaliber dat zich aan de hysterie van de massa niets gelegen laat liggen.
Maar niet alleen fans hebben hun standaard blokkades, voor anti-fans geldt iets vergelijkbaars. Zo heb ik weinig of niets met blues. Te schematisch, al die voorspelbare Weltschmerz, en te veel liefhebbers in de zaal met heen en weer deinende hoofden die alleen tot stilstand komen om er onwaarschijnlijke hoeveelheden bier in te gieten.
Nu zijn twee van mijn beste vrienden hard core bluesliefhebbers, en ze begrijpen niets van mijn – ik geef het toe – gretig gecultiveerde afkeer van de blues. Juist in dat beperkte idioom excelleren alleen de échte grootheden, er zit volop ironie en humor in de teksten en van dat publiek hoef je je toch niets aan te trekken?
Ze hebben natuurlijk gelijk, maar helpen doet het niet.
Van één van de twee, die een deel van zijn kost verdient als professioneel gitarist, kreeg ik kort geleden een compilatie-cd van een band met de onmogelijke naam Francesco Piu Trio. Zijn toelichting was even summier als prikkelend. “Akoestische, melodieuze blues van een geweldige gitarist met een – voor een Italiaan – feilloze dictie van het Engels. En let vooral op zijn interpretatie van All Along the Watchtower.”
En inderdaad. Piu is geen speedfreak die gierende tonen onttrekt aan een voor zijn kruis opgerichte gitaar, maar een muzikant die voortdurend de grenzen van de mogelijkheden van zijn instrument verkent. Een pionier op bekend terrein die zijn collega Davide Speranza op de bluesharp alle ruimte geeft waardoor, All Along the Watchtower een ongekend broeierige vertolking krijgt.
Enfin. Door die ene plaat ben ik natuurlijk niet van de ene dag op de andere bekeerd tot de blues, maar als anti-fan heb ik mijn blokkade voor het genre wel weer onder ogen gehad. Met dank aan mijn gitaarspelende vriend én de virtuoze Francesco Piu die verantwoordelijk waren voor een aangename ontdekkingsreis door het land van de blues, waar ik zelden kom.

WIDO SMEETS