Howard Devoto

In december 2004 was ik er getuige van dat Lemonseven werd uitgeroepen tot winnaar van de Grote Prijs van Nederland, een popprijs voor talentvolle bands die daarna snel in de vergetelheid raken. Na afloop, de jury was nog aan het beraadslagen, vroeg ik zanger Rob Gommans of hij de Buzzcocks tot zijn voorbeelden rekende. Het was een wat flatteuze vraag die eruit was voor ik er erg in had. Hij had nog nooit van de Buzzcocks gehoord. Ik mag niet generaliseren, maar wat ben je waard als je de historie van je vakgebied niet kent? Van Lemonseven is daarna nog weinig vernomen.
De Buzzcocks maakten in de jaren zeventig strakke up tempo rock. Vanwege de te grote ego’s van Pete Shelley en Howard Devoto hield de groep niet lang stand. Devoto richtte Magazine op, een arty band à la Roxy Music – maar wie kan zich meten met Bryan Ferry? Howard Devoto in elk geval niet. Maar ik hield van zijn expressieve manier van zingen, en Magazine was een band die op zoek was naar iets nieuws.
Behalve op Devoto kickte ik op Barry Adamson, de bassende breed die later nog met Blixa Bargeld in de Bad Seeds speelde. Bargeld, een van de crack fluorescerende ultrajunk, had ooit Einstürzende Neubauten opgericht. De namen klonken interessanter dan de muziek, maar ijspegel Devoto paste nu eenmaal beter bij deze tijd van no future dan de warmbloedige crooner Bryan Ferry.
Een vriend, wereldbestormend kunstenaar in de ban van het abstract expressionisme, had in die dagen een expositie maar wist niet welke titels hij zijn meesterwerken moest geven. Hij trok de Magazine-elpee Second Hand Daylight uit de kast en kraste de titels van de songs ter plekke op de doeken. Dat zou het farty arty publiek wel bekoren!
Uit interviews herinner ik me Devoto als zo’n typische Britse popster die niets te gek is – behalve zelfrelativering. Na een handvol platen werd ook Magazine opgedoekt en ging hij solo verder. In 1983 kocht ik nog zijn Jerky Versions of the Dream, toen had ik het wel gehad. Vorige maand traden de herenigde Buzzcocks twee maal op in Nederland. Zonder Howard Devoto.

En of Howard Devoto zichzelf serieus nam. En anders anderen wel voor hem.
Er is ooit een nummer over Devoto geschreven, door de (uiteraard) postmoderne singer-songwriter Momus. De titel: The most important man alive. Howard Devoto is ook het type muzikant waarbij popjournalisten interviews plegen te beginnen met de pathetische zin: “Als er enige rechtvaardigheid in deze wereld bestond, dan was Howard Devoto een ster.”
Dat zie je wel vaker: artiesten die door anderen al niet gerelativeerd worden, zijn daar zelf dan ook niet toe in staat. De vraag is of dat erg is. Of juist noodzakelijk. Of beide.
Neem de koning van de zelfrelativering onder de grote artiesten, Robbie Williams. Op het podium is hij de ironische versie van Freddy Mercury. In alles wat Robbie Williams live doet, zie je een knipoog. Dat kan hij als geen ander. Sterker, ik ken volgens mij geen enkele artiest die met zoveel middelmatige nummers twee uur lang kan entertainen. Want dat is het, hij zingt het zelf: daarom staat hij daar, om ons twee uur lang te laten glimlachen. Een andere emotie, ontroering bijvoorbeeld, of werkelijke vervoering zonder reserve, kan hij niet opwekken, want hij zingt altijd alsof hij het zelf ook niet gelooft, of meent, en alsof dat eigenlijk ook niet uitmaakt.
Als ik naar Williams’ live-dvd’s kijk en vervolgens naar die van zijn voorbeeld Mercury, dan gaat mijn voorkeur uit naar de tweede. Ook Mercury heeft naar de maatstaven van 2009 campy trekjes (de strakke pakjes, de overbite, de snor), maar het verschil is dat hij die twee uur lang een absoluut geloof in wat hij zingt en in zichzelf uitstraalt. Dat maakt hem veel kwetsbaarder (als hij faalt, dan gaat hij ook echt onderuit), maar ook veel sterker: hij staat voor alles dat hij doet.
Van Mercury is bekend dat hij een vrijwel onmogelijk mens was, een narcist in het kwadraat. Vanwege dezelfde eigenschappen die hem een performer van formaat maakten. En als ik heel eerlijk ben, geldt dat voor de meeste werkelijk grote kunstenaars die ik ken.
Ik vrees dat je allereerst zelf moet vinden dat je de greatest man alive bent, voor anderen dat doen.